Een kort verhaal dat geschreven is voor een fantasy-wedstrijd. In de klassieke fantasy komt het vaak voor dat een jonge, onbekende man (bijvoorbeeld een boer) en held blijkt te zijn middels een profetie. In het onderstaande verhaal heb ik eens gekeken wat er zou gebeuren als de jongeman in kwestie zich van geen kwaad en geen profetie bewust was. Dit is de eerste helft van het verhaal; er komt nog een Deel II. 

De held die weigerde

Op een dag, toen Jonathan op een strobaal zat in de schuur van zijn vader, brak de hemel open. Niet in één keer, maar geleidelijk en bijna zonder geluid. De wolken dreven langzaam uiteen en het beetje blauw dat daardoor zichtbaar was, werd steeds helderder. Gouden zonnestralen schoten langs de wind die zachtjes ruiste. In plaats van de blauwe lucht hing er nu een oneindig gat boven zjn hoofd: niet donker als een put in de grond, maar een witte tunnel door de atmosfeer heen. Jonathan zag dit alles gebeuren, want de deuren van de schuur stonden open, zodat alle beesten vrij rond konden lopen. De kippen en koeien keken niet eenmaal omhoog, maar de jongeman bekeek het schouwspel dat zich boven de horizon afspeelde. Als de dieren naar boven zouden kijken, zouden zij nog de gebeurtenis niet begrijpen. Zij zouden het niet vreemd vinden, ze zouden zich niet verbazen over de hemel die zich blootgaf. Ook Jonathan begreep niet alles van wat hij zag, maar hij wist wel dat het een uitzonderlijke gebeurtenis was. Gezeten op de strobaal maakte hij het teken tegen onheil – je weet immers nooit en het bleef hem onduidelijk of dit een gunstig voorval was of niet.

Zo zat hij nog enkele minuten in de schuur, peinzend en dromend. Uiteindelijk viel de avond en Jonathan werd naar binnen geroepen.

Aan het avondeten repte hij met geen woord over het gat in de blauwe hemel, en omdat hij er niemand anders over hoorde vertellen, nam hij aan de enige te zijn die het gezien had. Stil luisterde hij naar het nieuws dat zijn zwager te melden had. Hij werkte op de markt en verkocht daar de groenten die Jonathans vader verbouwde op het land. De markt was druk en mensen kwamen er vanuit alle windstreken samen, en er vloeide veel bier: vele tongen raakten los. Zo was er het gerucht dat er een Boze Man op strooptocht was. Jonathans zwager vertelde over hem, tussen een paar happen soep door:

,,Hij rijdt op een gigantische knol en hij draagt een wapenrusting, zoals nobele ridders; als hij je tegemoet komt, raak je verblind door al het metaal, want het blinkt verschrikkelijk.” Toen hij zag dat Jonathan niet onder de indruk was, ging hij verder. Hij liet zijn stem dalen tot een onheilspellend gefluister.

,,Maar hij is niet nobel… helemáál niet. Hij is vreselijk, gemeen… de hoefsmid zei dat zijn kracht ongelooflijk is. Dat hij niet sterven kan- niet van ouderdom en ook niet door het zwaard, en…” De zwager aarzelde even: ,,….Men zegt, dat zijn paard hem naar óns dorp voert.”

Het was even stil in de kleine kamer. Toen was het Jonathans vader die zich verroerde: hij sloeg hetzelfde teken dat Jonathan eerder die dag ook al had gemaakt. Jonathan keek enigszins verrast op toen hij merkte dat zijn vader, die anders zo nuchter was, zich liet meeslepen door een dorpsverhaal, een gerucht.

De oude man sprak zachtjes: ,,Als deze Boze Man inderdaad is zoals ze zeggen, moge de goden ons dan beschermen. Ik hoop op een teken.”

Jonathan dacht met een schok aan de hemel die openscheurde, maar hield vertwijfeld zijn mond.

Het was vroeg de volgende morgen toen Jonathan zich naar de akkers begaf. De dauw lag nog in het gras en de zon kwam langzaam boven de horizon uit. De jongeman hield zijn blik gericht op de lucht boven hem,maar de tunnel die ontstaan was, kon hij niet meer terugvinden. Hij vroeg zich af of de hemel weer gemaakt was, en wie in staat was geweest het gat te dichten. Toen hij eindelijk op het veld stond, was de zon in zijn geheel tevoorschijn gekomen, maar ook met al dat licht zag hij geen vuiltje aan de lucht. Verwonderd, vertwijfeld, zijn hoofd vol vragen –Ben ik gek?- werkte hij op de akker. Hij werkte door en door en de zware arbeid vermoeide hem. Maar hij was het leven niet anders gewend en zeurde niet. Slechts een enkele zucht kwam over zijn lippen, of soms zong hij een lied.

Aan het eind van de middag –de zon begon zijn terugtocht en zakte naar beneden – stond hij zichzelf een korte pauze toe; bijna alle groenten had hij nu geoogst en de rest zou hij morgen van het veld halen. Met een tevreden gezicht liet hij zich op de grond zakken en voor even sloot hij zijn ogen. Hij genoot van de wind die ruiste en de vragen van die morgen zaten opgesloten in zijn hoofd en hij dacht er niet meer aan.

Zo lag Jonathan even in het land, tot de aarde onder hem plots begon te rommelen. Hij vloog overeind en opende zijn ogen, om te zien dat de grond brak en scheurde, zoals de hemel dat eerder had gedaan. Deze keer maakte de natuur een hels kabaal en de grond onder zijn voeten werd heet als vuur. De aarde leek een gelittekend beest, dat gromde en bloedde, terwijl gesmolten steen omhoog spoot. Plotseling werd de stapel groenten opgeslokt door een groot gat, en Jonathan zag hoe de eens zo vruchtbare akker veranderde in een landschap van steen en vuur en enorme gaten. Nog steeds en steeds heviger schudde de grond onder zijn voeten; hij wilde opstaan, maar viel weer om. Verschrikt, vrezend voor zijn leven, stond Jonathan temidden van het geweld op de aarde.

Bang als hij was, bad hij tot de goden. Zijn smeekbede leek te helpen, want de tot leven gekomen velden kalmeerden en het gerommel stopte. Jonathan kon weer rechtop in land staan, zonder door elkaar te worden geschud. Hijgend, behoedzaan, keek hij rond. De groenten waren verdwenen, maar de akker lag erbij alsof niet gebeurd was.

Er werd op Jonathan gescholden toen hij thuiskwam met vermoeide armen maar een lege mand en weer was hij stil aan tafel. Zijn verhaal werd niet geloofd; zijn vader vermoedde dat hij de hele dag lui in de zon had gelegen. Hij schoof de aardappels van zijn bord op zijn vork, zonder te luisteren naar wat zijn zwager die avond te melden had:

,, Die Boze Man…. De geruchten worden sterker en sterker, maar zijn naam weet nog niemand. Volgens de bakker draagt hij een zwarte helm en zijn mantel is rood, als bloed –de hoeven van zijn paard laten afdrukken achter op de weg, of die nu verhard is of niet; rood kleurt de aarde als die gevaarlijke ridder zijn weg vervolgt.”

Niemand lette op Jonathan, die op zijn beurt niet lette op wat er gezegd werd. Deed hij dat maar -dan had hij misschien gedacht aan de scheuren in de aarde, bij het horen van zijn zwagers woorden.

,, Het land scheurt onder zijn laarzen…. Het is een vreselijke vent –maar… Vader,” de zwager richtte zich rechtstreeks tot zijn schoonvader: ,,… hij komt nog steeds naar hier –zou u niet –moet u niet –de boerderij? Ze zal niet beschermd zijn. Heeft u gehoord van ‘t Hertland?”

Jonathans vader knikte; er was nieuws geweest over een dorp in de buurt. ,,Verwoest, is het niet? Denk je dat -?” De oude man kon zijn zin niet afmaken, want zijn nieuwe zoon viel hem in de rede. ,,Wie anders kan het gedaan hebben, denkt u? Het hele dorp is in vlammen opgegaan, in geen minder dan een uur! En de dorpelingen zijn rijker dan hier; er waren heel wat stenen huizen bij, maar zelfs die zijn verwoest! Ik heb het uit eerste hand gehoord. De markt was vandaag vol met mensen uit dat dorp –ze slapen in de kroeg en bij familie. Doodsbang zijn ze. Geen waterhoos had de vlammen kunnen doven, werd er gezegd…. Volgens een vent waren de vlammen niet afkomstig van een normaal vuur; blauw, zwart, paars brandden ze –Toverij!”

,,Toverij!,” fluisterde ook de oudste boer verschrikt.

Nu vielen beide mannen, die aan het woord waren geweest ook stil. Met toverij moest niet gespot worden, wist Jonathans vader. Hij had al eens vele koeien en zijn beste stier verloren, omdat hij, lang geleden, een heks haar zin niet had gegeven. De meid van de buren was ongeneeslijk ziek geworden, nadat zij een betoverd ei gegeten had; ze leed ondraaglijke pijnen, en kon niet meer leven –maar de vloek die over haar was uitgesproken, was zodanig, dat zij ook niet sterven kon. Geen wonder dat de bewoners van het andere dorp zo angstig waren. Toverij was gevaarlijk, en Jonathan, zijn vader en zwager moesten ervoor zorgen die kunsten uit de weg te gaan. Maar, besefte hij, als het inderdaad de Boze Man was, dan was er niet veel hoop; zijn paard was snel, en voor zover zij wisten, was hij niet van richting veranderd. De boerderij moest beschermd worden.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in