Een kort verslag van een lezing door Marlies Post (Ministerie OCW) over kwaliteitsverbetering in het Speciaal (Voortgezet) Onderwijs ( (V)SO).
Marlies Post, Ministerie van Onderwijs over Kwaliteitsverbetering in het onderwijs.
In het (Voortgezet) Speciaal onderwijs gaat het erom kinderen perspectief te bieden. De nieuwe wet die de regering wil instellen richt zich op het verbeteren van het speciaal onderwijs, inclusief het voortgezet speciaal onderwijs. Het belangrijkste is dat wij ervoor willen zorgen dat zoveel mogelijk leerlingen op de arbeidsmarkt of in een vervolgopleiding komen en dat er dus zo min mogelijk leerlingen onnodig in een uitkeringssituatie komen.
Wat het ministerie van Onderwijs wil doen, is scholen verplichten om per leerling al heel vroeg duidelijk te maken wat ze met de leerling kunnen, er wordt ook aan docenten en aan schoolleiders gevraagd om dit te onderbouwen. En het ministerie wil zorgen dat er drie uitsstroomprofielen in het Voortgezet Speciaal Onderwijs komen en nader zijn uitgewerkt.
I have a dream…
Eigenlijk wil het ministerie met die nieuwe wet de droom en ambities van leerlingen, maar ook van de scholen, faciliteren en waarborgen dat die kunnen uitkomen. En dat doen we door al die attributen op een bepaalde manier te benutten. Het is heel dichtbij. De belangrijkste reactie op het wetsvoorstel: “Het is niet zoveel nieuws, dat doen we al lang.” Prima, dat betekent dat de wetgeving aansluit bij de praktijk en dat de wetgeving de goede werkwijzen uit de praktijk verder ondersteunt.
Een tweede reactie die Post, vooral tijdens workshops met spelers uit de sector, kreeg: "De nieuwe wet gaat helemaal niet ver genoeg. Het wordt hoog tijd dat u eens wat meer gaat doen". Niet ambitieus genoeg dus. Daar kan het ministerie niets aan doen, want het moet natuurlijk wel door de Tweede Kamer komen, maar het toont wel duidelijk de ambitie van de speciaal onderwijs-sector aan. De wet maakt dat wat we nu al willen doen, wettelijk moeten gaan doen.
Sommige scholen doen al precies de dingen die in de nieuwe wetgeving verplicht worden. Voor hen verandert dus niet veel. Maar andere scholen zullen verplicht worden deze best practices over te nemen. Toch, ook voor de scholen die nu in de voorhoede zitten, heeft de nieuwe wet gevolgen.
Andere beleving
Dat de school het nu "moet" gaan doen, en erop kan worden beoordeeld zal verschil maken in de beleving van de school, instelling van betrokkenen of in het gehele pallet van het onderwijsproces. De inspectie heeft in haar toezicht verslag uitgebracht over het SO. Over het algemeen: het pedagogisch klimaat is om door een ringetje te halen (respect, veilig schoolklimaat), maar niet zo vanzelfsprekend is dat leerlingen terug kunnen stromen naar regulier onderwijs,door kunnen stromen naar een vervolgopleiding, een duurzame arbeidsplaats krijgen of dat ze zo goed mogelijk toegerust een zorginstelling ingaan.
Dit maakt dat het huidige resultaat van (V)SO scholen in de ogen van de inspectie nog onvoldoende is. De sector is wel op de goede weg, want het aantal zeer zwakke scholen is gehalveerd. En dat is een indicatie dat we het kunnen, de kwaliteit verhogen.
Ontwikkelperspectieven
Maar wat kunnen we nog meer doen, als scholen en als departement? Het departement helpt door wettelijke regelingen. En de school moet gaan kijken wat ze voor leerlingen kunnen doen en een reële inschatting maken hoe we dat kunnen bereiken. Dat noemen we ontwikkelperspectieven.
Dat roept weleens associatie op met predestinatie. Leggen we kinderen niet veel te vroeg vast? Laten we niet te weinig ruimte voor wat ze meer kunnen bereiken? Sommigen in de sector hebben misschien de ervaring van te lage verwachtingen. Het is moeilijk om je hieraan te ontworstelen, dus zeggen ze dan: leg het niet vast. Het ministerie zegt dan: elke docent heeft op grond van kennis, inzicht en ervaring een onuitgesproken beeld van de leerling als hij die in de klas heeft. Is het dan niet goed om op grond van objectieve gegevens hierover het gesprek aan te gaan? Een gesprek tussen schoolmanager en docent, en tussen docent en ouder (of leerling) en dit jaarlijks bij te houden, evalueren en bij te stellen. Daarom wordt een leerlingvolgsysteem verplicht.
In de visie van OCW moet het volgende gebeuren: Differentieer leerlingen in drie uitstroomprofielen.
-
Vervolgonderwijs
- Voor leerlingen die een regulier diploma kunnen halen (VO, of MBO-1 / MBO2). Die volgen een regulier programma (met hulp).
-
Arbeidsmarkt
- Groot deel praktijk. Nu mag stage. In nieuwe wet wordt het mogelijk maken van stage verplicht (max 4 dgn per week, of minder, bij jonge leerlingen). Ook hier een diploma, maar geen doorstroomrechten, zoals een regulier diploma dit wel heeft.
-
Dagbesteding
- Verandert niet zo veel aan. Maar ook hier moet de leerling zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren wanneer hij in een zorginstelling terecht komt.
Elke school heeft al een leerlingenpopulatie. En een school zal niet altijd alle profielen kunnen aanbieden. Dit hoeft ook niet. Maar als een leerling beter past in een profiel dat je als school niet aanbiedt, dan moet je ervoor zorgen dat deze leerling elders in het juiste profiel komt. Dit kan in samenwerking met andere scholen, een leerbedrijf of een VAVO. Maar je kunt er ook voor zorgen de leerling te plaatsen in een school die dit profiel wel aanbiedt. In ieder geval: biedt de leerling wat hij kan. Zo meteen krijgt elke leerling een diploma en elke leerling een overgangsdocument.
Diploma, arbeid en stage
Dat diploma kan regulier zijn, maar met profiel dagbesteding of arbeidsmarkt, dan is het een VSO diploma. Een VSO diploma heeft geen doorstroomrechten. Het overgangsdocument geeft aan wat de leerling nodig heeft om in de volgende fase te functioneren. De leerling (of ouders) bepaalt of dit document wordt overlegd.
In het profiel arbeidsmarkt wordt stage verplicht, het begint op 14-jarige leeftijd en kan, naarmate hij ouder wordt, oplopen tot max 4 dagen per week. Indien mogelijk wordt naar certificaten gewerkt, want dit biedt de leerling meer kansen op de arbeidsmarkt, maar het levert hem ook mobiliteit op. De certificaten worden toegevoegd aan het mapje dat het VSO-diploma vormt.
Nog niet zeker is of kwaliteitseisen worden gesteld aan bedrijven waar leerlingen stage gaan lopen. De afweging gaat hier tussen kwaliteitsborging enerzijds en de beschikbaarheid van bedrijven anderzijds (er heerst de vrees dat administratieve druk en bureaucratie bedrijven wegjaagt). Daarom begint men (WEC-raad en COLO) te experimenteren met erkende leerbedrijven. Om te toetsen of de methode en systematiek bij de sector past.
Er komt een onafhankelijke commissie die zich gaat buigen over de vraag wat een werkschool kan inhouden, voor welk type leerlingen is het werkschoolconcept het meest geschikt? Waar kan de oprichting van werkscholen toe leiden? Allemaal vragen waar van te voren goed over moet worden nagedacht. De commissie adviseert de minister op basis van haar onderzoek.
De wet is belangrijk, want het (V)SO doet zijn best om de leerling te helpen. Maar de eerste neiging is om de leerling te helpen, te ondersteunen, te ontzien. Dit bereidt de leerling echter niet voldoende voor op een leven in de maatschappij. Het is dus nodig om scholen wettelijk te verplichten om het maximale uit de kinderen te halen. De wet moet schoolleiding, leraar, ouders en leerlingen stimuleren om uit te gaan van de mogelijkheden. Het wordt zelfs verplicht om uit te gaan van de mogelijkheden.
Voorbeeld: voor goede arbeidstoeleiding heb je goede samenwerking met de omgeving nodig. Als je zo een netwerk al hebt, prima, zo niet, dan moet je gaan beginnen om dit netwerk te bouwen. Ander voorbeeld: examineren en diplomeren mag, vraag je af of het voor je school haalbaar en of de baten tegen de kosten opwegen. Als je het gaat doen, zul je hiervoor bevoegde docenten aannemen.
Handelingsplannen worden vervangen door het ontwikkelingsperspectief. Je mag het handelingsplan blijven gebruiken, maar als dit wordt ervaren als administratief gedoe zonder meerwaarde, hoeft dit niet meer. Veel mensen ervaren het handelingsplan (dat vervalt) als een papieren tijger.
De school mag voor praktijkvakken vakdocenten aan gaan stellen. Dit kost weliswaar tijd, maar verder zijn er geen beperkingen waarbinnen de school moet opereren. De WEC-raad heeft een folder uitgegeven waar de verschillen tussen oud en nieuw worden weergegeven.
Praktijkgericht onderwijs
Elke leerling moet rekenen en taal leren, maar als een leerling arbeidsmarktgericht is, moet je dit rekenen en taal in praktijkgerichte vakken zien te integreren. Je moet wel de minimumeisen meegeven, zo functioneel mogelijk. Soms is een bepaalde activiteit of vaardigheid voor de leerling niet relevant, daar moet binnen de leerlijnen of leerroutes rekening mee gehouden worden. Voor het succesvol zijn van de ontwikkelingsperspectieven is dit essentieel. Voor de dagbesteding zijn geen minimumeisen, soms is gewoon kunnen communiceren al heel wat.
Invoering van de nieuwe wet zal waarschijnlijk rond januari 2012 plaatsvinden, dus in feite zal het effectief worden in september 2012. In januari 2010 is een gesprek gevoerd met alle belanghebbenden en hier was unanieme steun voor het wetsvoorstel. Inhoudelijk zal dus geen aanpassing plaatsvinden.
De nieuwe werkwijze vergt een andere manier van denken, voor een aantal leraren tenminste. Er moet een overstap worden gemaakt van het denken in beperkingen naar het denken in mogelijkheden. En er moet worden uitgedaagd, in plaats van gepamperd. Dat is een hele andere houding.
Transcript o.b.v. videoverslag van www.kennisnet.nl
Gesprekken binnen de sector