In ons leven zijn foto's belangrijk. We gebruiken foto's om iets te blijven herinneren, zoals vakantiefoto's herinneren aan die leuke tijd en foto's van overledenen ons herinneren aan hen. Je hebt ook foto's die iets vertellen. Een foto van een ramp in de krant laat zien wat er gebeurd is en een sportfoto laat zien hoe het doelpunt werd gemaakt. Foto's van vroeger vertellen ons hoe het toen was, en zorgen dat we het niet vergeten. Daarom zijn die foto's belangrijk. Maar hoe werkt een analoge fotocamera?

De werking van de analoge camera

In elke analoge camera zit een fotorolletje, ook wel de film genoemd. Op deze film wordt het beeld geprojecteerd en vastgelegd. Als je iets wilt fotograferen, moet je de camera goed richten. Daarom zit er op de camera een zoeker. Als je daar doorheen kijkt, zie je wat je fotografeert. Het beeld dat je vast wilt leggen moet scherp zijn, daarom zit er een lens in de camera. De lens van de camera is vergelijkbaar met die van het oog. Het beeld dat je opvangt met je ooglens wordt geprojecteerd op je netvlies, en door middel van accommodatie (het boller worden van de lens) is dichtbij en ver weg beide scherp. De lens van de camera is niet flexibel, maar door de afstand tussen de film en de lens groter of kleiner te maken is dat op te lossen. Om iets te zien, hebben we licht nodig. Als we een foto maken, doen we dat dus niet in het pikdonker. Als je een foto wilt maken van een wit T-shirt, zullen de lichtstralen op het T-shirt vallen en weerkaatsen in alle richtingen, dus ook door de lens op de film. De film in de camera reageert op licht, er mag niet te veel en niet te weinig licht op vallen. Om de juiste dosering licht op de film te laten vallen, hebben we een diafragma. Het oude diafragma was een rond plaatje met gaatjes van verschillende grootte erin, elk met een eigen nummer. Op een zonnige middag is er veel licht, dus draaiden we een klein gaatje, bijvoorbeeld nummer 16, voor de lens. Op een regenachtige avond is er weinig licht, dus moet er meer licht door het gaatje, dus een groter gaatje, bijvoorbeeld nummer 4. Hoe hoger het getal, hoe kleiner het gaatje en andersom. Tegenwoordig hebben we een beweegbaar diafragma, dus een die je door te draaien groter en kleiner maakt.

Het ontwikkelen van de film

Om iets te kunnen zien hebben we licht nodig. Door naar iets te kijken weerkaatst het licht tegen dat voorwerp, recht onze ogen in. Het beeld wordt geprojecteerd op je netvlies, wat weer prikkels naar de hersenen stuurt om te vertellen wat we zien. Dit beeld wordt een beeldafdruk in onze hersenen, net een foto. Bij fotografie gebeurt iets soortgelijks. Licht is in staat kleuren te veranderen en te verbleken, zoals een leren stoel die te lang in de zon staat van kleur veranderd. Bij fotografie heb je die lichtkracht juist nodig. Op een velletje wordt een dun laagje lichtgevoelig materiaal aangebracht dat heel snel verkleurt. Dat laagje is de film. Hij is gemaakt van doorzichtig materiaal met daarop kleine broomzilverkristallen, dat zijn lichtgevoelige kristallen. Die kristallen zijn melkkleurig wit, of melkwit, tot het moment dat er licht op valt, dan worden ze donker. Op de film komt een beeldafdruk. Neem weer het witte T-shirt, op de plekken waar de lichtstralen die via het T-shirt op de film vallen worden nu dus donker. De plekken waar weinig licht op valt blijven licht. Nu kunnen we het beeld wel zien, maar het is verkeerd om, het is een negatief.

Als je een negatief hebt, heb je nog geen foto, want de kleuren zitten verkeerd om en de film is nog lichtgevoelig. Als je het nu in het licht houd, wordt je negatief zwart. Daarom moeten we het negatief ontwikkelen in een donkere kamer, ofwel de doka. In de doka brandt speciaal geelgroenig licht, want daar is de film ongevoelig voor. De witte kristallen moeten eraf. Dat doen we in een ontwikkeltank, daarmee worden de belichte kristallen goed gezwart, de onbelichte (witte) kristallen zijn nog wel lichtgevoelig! Om van negatief naar positief te gaan, moeten we het negatief in een projector leggen. Onder die projector leggen we fotopapier. Fotopapier heeft, net als het negatief, een lichtgevoelig laagje. Door de lamp in de projector aan te zetten, straalt het licht door het negatief heen op het fotopapier. Wat donker is op het negatief, laat weinig licht door en wordt licht op de foto en andersom. Zo wordt het beeld omgedraaid. De foto is nog wel lichtgevoelig, dus moet hij eerst in de ontwikkeltank, tot de donkere plekken goed gezwart zijn. Daarna moeten we zorgen dat de witte kristallen eraf gespoeld worden, dat doen we met de vloeistof fixeer. Nu is de foto helder en kun je hem in een fotolijstje zetten.


LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in