Dit soort rijmelarijen beginnen uit mijn pen te vloeien als ik aan mijn vaderland terug denk. In 1982 heb ik Nederland verlaten, ben in het jaar 2002 nog even terug geweest, maar besloot toch maar eerst even op een paar warme eilanden te gaan wonen. In het buitenland heten we meestal Hollanders die dus in Holland wonen. Wie weet eigenlijk waar dat nu precies vandaan komt? In ieder geval ben ik daardoor op dat Hollandse Nederlands gekomen. Ons eigen taaltje.
Een vreemd taaltje.
Wat is het toch een vreemd taaltje,
dat hollandse nederlands.
Er komen werkelijk woorden in voor,
die ik nergens anders op aarde hoor.
Om te kunnen fluiten,
moet je je lippen tuiten.
Met een beetje mazzel,
krijg je dan een meissie met dikke kuiten.
Meneer de uil van de buis,
gaat met kilo's uien naar huis.
Baby's dragen luiers,
en koeien hebben vette uiers.
Zijn je benen een beetje moe,
ga je naar de dokter toe.
Daar krijg je dan steunzeulen,
die hebben al heul veule.
Gevit en gejat.
Gevit en gejat, geslepen geslapen,
zittend op m'n dikke gat, moet ik effe gapen.
Schaapjes tellend uit verdriet,
'k vergeet toch mijn eigen taaltje niet.
Waar ik ook ben op aarde,
behoudt dat zijn eigen waarde.
Aju paraplu, wat zeg je me nu,
dansend op het trottoir, geniet ik helegaar.
Schellevis en botervloot,
lekker bloot slaat helemaal niet dood.
Tegen beter weten in,
speel ik hoofd van het gezin.
Kom je een beetje later,
sla je een vlaamse flater.
Een volgetufte verzamelpot,
noemt men kwispeldoor.
Echt waar hoor.
Een nachtspiegel.
Op een nachtspiegel plas je in het donker,
als de rest van de familie nog ligt te ronken.
In de vroegte begroet je de morgenstond,
met een bek vol goud in de mond.
Drie kontjes hoog moet het gras wel zijn,
in de holle bolle maneschijn.
Dan ziet niemand je blote billen,
en is er geen reden om te gillen.
De ruiter en het paard,
hebben ook een te lange staart.
Ze struikelen en vallen,
van de vliering op hun ballen.
Stuiterend door het leven,
ik kan er geen zier om geven.
'k Verkoop de duvel en z’n ouwe moer,
al krijg ik er geen duit meer voor.
Duiffies op het platte dak.
M'n duiffies op het platte dak,
hebben al dagen de kouwe kak.
Ze verbeelden zich suf,
want ik voer ze met haagse bluf.
Bim bam beieren,
de koster legt geen eieren.
Die komen van de paashaas,
opgepoetst door Sinterklaas.
Ze hadden ooit een relatie,
die eindigde in een rel.
De haas zei tegen Klaassie:
´Ga weg ouwe viezerd wat denk je wel.
Met je lange spinnebaard,
ben je me te oud en bejaard.
Laat je eigen eieren maar glimmen,
ik ga intussen lekker gymmen.¨
Gierend in het rond.
Elastieke poppestront,
strooi ik gierend in het rond.
Zodat het kan gedijen,
laat ik me er lenig in glijen.
Ik trek een baantje op m'n klompen,
'k mag van m'n dochter bij het eten niet hompen.
Maar daar kan ik niets aan doen,
het ontbreekt me gewoon aan fatsoenlijk fatsoen.
Met gelakte manieren,
gedraagt de mensheid zich als dieren.
Maar al draagt een aap een gouden ring,
het is en blijft een lelijk ding.
Natgeplast in een donkere kast,
m'n vader een verwaande kwast.
Een man vol van kleuren,
die mijn leven liet gebeuren.
Het einde.
Nu ben ik aan het einde,
van mijn gereden rit.
'k Verloor mijn eigen tanden,
maar voor de rest ben ik nog redelijk fit.
Van binnen ben ik hardstikke gek,
komt door die lepel in mijn bek.
De vork heb ik eruit gehaald,
anders was ik echt verdwaald.
Ik ben helemaal niet wijs,
win daarmee de eerste prijs.
'k Mag zotten, 'k mag zatten,
zonder erop te pratten.
Wel mag ik plezierig pralen,
met allerlei maffe verhalen.
Laat je maar vallen in de rust,
hopelijk liefdevol wakker gekust.