Van de stelling gezond lichaam, gezonde geest, hebben we allemaal wel eens gehoord. Het is een eeuwenoude opvatting en nog steeds vandaag de dag is het een veel gebruikte. Het komt bijvoorbeeld vaak terug op de televisie bij bepaalde reclames. De mensen weten dat een gezond lichaam een gezonde geest met zich kan meebrengen. Waar komt deze stelling vandaan en hoe is hij verder geëvolueerd door de tijd heen?
In de oudheid was van deze visie nog geen sprake bij alle filosofen. Op het begin was juist sprake van het omgekeerde, een dualistische visie. De visies hierover veranderden steeds met de tijd. De ene filosoof was er dan heilig van overtuigd dat het lichaam en geest samen één zijn, terwijl een ander zijn leven er voor durft te verwedden dat lichaam en geest zeker twee aparte aspecten zijn. De uitdrukking "Een gezonde geest in een gezond lichaam" is de vertaling van het Latijnse "Mens sana in corpore sano". Het gezegde is afkomstig van de Romeinse hekeldichter Decimus Junius Juvenalis (circa 62-142). Al vanuit de oudheid waren er verschillende visies over de verhouding tussen lichaam en geest. Een aantal filosofen met een visie over deze opvatting:
Plato
Het begint allemaal bij Plato en zijn invalshoek. Hij is de eerste filosoof die een duidelijk beeld had over de verhouding tussen lichaam en geest. Het verstand staat bij hem in het centrum. Voor Plato is de ziel het levensbeginsel van de mens. Liefde en begeerte zijn namelijk de mogelijkheden van de ziel. De ziel bestaat volgens de visie van Plato uit drie delen: de menner, het zwarte en het witte paard. De wagenmenner staat voor wijsheid, het belangrijkste deel van de ziel. De menner heeft de teugels in handen. Hij staat voor de rede, die ons nog enigszins verbindt met de ideeënwereld. De beide paarden staan voor de andere twee delen van de ziel. Ze zijn echter geheel verschillend van aard. Het witte paard staat voor het edele deel van de ziel. Het zwarte paard staat voor wellust, het lagere deel van de ziel. Het verschil van de ziel van de mens en die van de goden is dan ook dat de goden twee witte paarden hebben, terwijl de mens ook een zwart paard heeft. Als de mens het zwarte paard in toom kan krijgen, dan zal hij een veel passendere vorm van liefde en schoonheid ervaren. Aan elk van de drie delen van de ziel verbindt Plato een deugd. Het is de opgave van het redelijke deel van de ziel om wijs te worden. De deugd die hieraan gekoppeld is, is wijsheid. Voor het edele deel is het de opgave moedig en standvastig te zijn. Haar deugd is de moed of dapperheid. Het lagere deel van de ziel, de begeerte, moet leren buigen voor het bevel van de rede. De deugd van het zwarte paard is de matiging. Wanneer een mens erin slaagt deze deugden te realiseren, volgt hieruit automatisch de vierde en belangrijkste deugd: de deugd van gerechtigheid.
Als de wagenmenner er uiteindelijk in slaagt de paarden goed te beteugelen en ze over de juiste weg te leiden, dan zal de ziel zich losmaken uit het lichaam en terugkeren naar de ideeënwereld, haar huis. Volgens Plato bestaat de mens dus uit een lichaam, het zichtbare, en een ziel, het onzichtbare. De filosofie van Plato wordt ook wel dualistisch genoemd, hij gaat uit van twee tegengestelde begrippen. Namelijk lichaam en geest, maar ook de werkelijkheid en de ideeënwereld. De ziel is voor Plato het belangrijkste, de kern van ieder mens. Hij ziet het lichaam slechts als een verpakking van de ziel. Plato zelf zei: “Het lichaam is de kerker van de ziel”. Het klinkt alsof de ziel gevangen zit in het lichaam. Het is zoals een gevangene wacht op zijn vrijlating, zo staat de mens voor de opgave zijn ziel uit het lichaam te bevrijden. Plato zag de ziel als eeuwig en onveranderlijk. Terwijl het lichaam voor hem iets vergankelijks is. De platonische benadering heeft de toon gezet voor de verdere ontwikkeling van het denken over lichaam en geest.
Descartes
“Onze lichamen bevinden zich in de ruimte en zijn onderworpen aan de wetten van de mechanica, de menselijke geest is niet in de ruimte, is evenmin aan de wetten van de mechanica onderworpen en kan onafhankelijk van het lichaam bestaan. Ons lichaam zou gedetermineerd zijn, onze geest is in principe vrij.’’ De menselijke geest wordt in deze opvatting gezien als een soort spook dat de machine van het lichaam bewoont en dit op onverklaarbare wijze van binnenuit weet te besturen.
Deze dualistische benadering van lichaam en geest, kan voor een deel toegeschreven worden aan de invloed van de filosoof René Descartes. De laatste tijd wordt er minder aan deze dualistische benadering vastgehouden. Er zijn andere denkwijzen over lichaam en geest ontstaan. De filosoof Descartes(1596-1650), die lichaam en geest als twee aparte entiteiten zag, heeft tot op de dag van vandaag veel invloed op filosofische discussies. Descartes was een ‘rationalist’, hij was ervan overtuigd dat ons verstand de enige zekere bron van kennis is. Alleen de rede kan ons zekerheid geven.
Descartes onderscheidde twee substanties (substantiedualisme) met verschillende eigenschappen, het mentale en het lichamelijke: de res cogitans (onze ziel- die geen uitgebreidheid bezit) en de res extensa (het lichaam). Het lichaam en de ziel waren volgens Descartes geheel van elkaar gescheiden en leidden van elkaar een onafhankelijk bestaan, met uitzondering van onze gevoelens en ‘neigingen’, waarvoor gold dat hierbij wel sprake was van een verbinding met het lichaam. De geest bestond voor Descartes uit niet-fysische ‘substantie’ met niet-fysische eigenschappen. Een beroemde uitspraak van Descartes is ‘cogito ergo sum’. ik denk, dus ik ben. Een andere uitspraak die hier vrijwel op lijkt: ‘sum res cogitans’, ik ben een denkend ding. Het lichaam was in ruimtelijke zin uitgestrekt (res extensa) en beschikte over eigenschappen die heel goed in mechanische termen te beschrijven zijn. De geest vroeg ook om een geheel eigen idioom waarin eigenschappen verklaard konden worden. Descartes gaf lichaam en geest ieder zijn eigen plaats. Hij zag lichaam als grijpbare substantie en de geest als iets ongrijpbaars. Hij ging uit van een onderscheid tussen geloof en rede, een ongeschapen substantie, God, en van twee geschapen substanties, de substantie van de geest (de res cogitans) en die van de materiële werkelijkheid (de res extensa), die in alle opzichten van elkaar verschilden. Lichamelijke activiteiten hadden dus volgens Descartes geen invloed op de activiteit van de geest.
Maurice Merleau-Ponty
Vanuit de oudheid worden lichaam en geest al gescheiden, zoals bij de visies van Plato en Descartes duidelijk werd. Tot op de dag van vandaag merk je dit in de denkwijzen van mensen. Vaak wordt aan mensen die lijden aan depressiviteit antidepressiva voorgeschreven. Er wordt hierbij alleen gedacht aan het ‘beter maken’ van de geest en dus niet aan de effecten die deze pil op het lichaam kan hebben. Antidepressiva geeft vaak bijwerkingen, waardoor men zich misschien nog slechter gaat voelen. De filosoof Maurice Merleau-Ponty(1908-1961) heeft hier totaal andere opvattingen over. Hij vindt dat lichaam en geest één zijn, en dat je om je geest ‘helder’ te houden, je ook gezond in je lichaam moet zitten.
Merleau-Ponty hanteert een existentieel fenomenologische benadering: bij het doorgronden van het bestaan van de mens, vertrekt hij vanuit de menselijke ervaring. Deze denker probeert vooral het dualisme en rationalisme te bestrijden. Hij vindt dat wij dankzij en middels het lichaam de werkelijkheid ervaren. Hij ziet lichaam en geest als één.
Merleau-Ponty vindt dat wanneer in het algemeen denkers uitgaan van het denken van de mens, ze vaak het lichaam vergeten. Zij vatten het lichaam op als een passief onderdeel en het denken als actief en vormend. Eigenlijk gaan ze als vanzelfsprekend uit van het bestaan van een lichaam, zonder die vanzelfsprekendheid te onderzoeken. Merleau-Ponty zelf onderzoekt dit wel. Hij zegt dat als hij waarneemt, denkt, voelt of spreekt dat dat dan altijd gebeurt binnen de ‘context’ van zijn lichaam. Merleau-Ponty: “Mijn lichamelijke plaats in de wereld is de mogelijkheid om die wereld te ervaren. Het lichaam is altijd en overal het medium via welke de wereld tot mij komt.” Het lichaam is niet langer een machine bestuurd door de geest, het lichaam is waardoor en waaruit wij onze mogelijkheden in de wereld aangaan. Het ik valt niet samen met een geest, maar met het lichaam! Ons lichaam is voor ons niet een instrument, nee, wij zijn ons lichaam. In ons denken wordt altijd al verondersteld dat wij een lichaam zijn. Denken is een lichamelijke activiteit en iedere lichamelijke activiteit is een vorm van denken.’’