De ontwikkeling van de persoonlijkheid is door diverse takken van wetenschap uitvoerig onderzocht en beschreven. De psychologie, pedagogiek, biologie en psychiatrie zijn wel de meest bekende. We weten allemaal wel dat ervaringen ons vormen en dat genen hun invloed hebben op ons karakter en we weten ook dat psychiatrische ziektebeelden de persoonlijkheid behoorlijk kunnen aantasten. De neurowetenschap kijkt naar de onderliggende processen die in de hersenen plaatsvinden en komt tot de conclusie dat het allemaal een kwestie is van het opbouwen van netwerken in ons brein.
Onze hersenen
Onze hersenen vormen het zenuwcentrum van ons lichaam. Ze sturen bijvoorbeeld spierbewegingen aan, het geheugen wordt door processen in de hersenen gevormd en emoties en gevoelens worden er gegeneerd. Om dit te kunnen doen, maakt het brein gebruik van de mogelijkheid om met andere cellen te communiceren. Die communicatie vindt plaats via de synapsen. Een synaps is de ruimte tussen twee zenuwcellen, en wel die tussen de boodschapuitzendende cel en de ontvangende cel. Hersencellen gebruiken verschillende middelen om met andere cellen te communiceren; door middel van stofjes met een boodschapperfunctie in de hersenen bijvoorbeeld maar ook door verschil in elektrische lading tussen de betrokken cellen en de chemische samenstelling van de cellen.
De verbindingen die hersencellen met elkaar en met andere cellen in het lichaam aangaan, komen niet zomaar tot stand. Genen bepalen in eerste instantie welke paadjes er gebaand worden en ervaringen kunnen deze paden plaveien of laten verzanden, en soms zelfs onbegaanbaar maken. Ook kunnen ze zijpaden en nieuwe paden aanleggen, soms voor eenmalig gebruik, soms voor veelvuldig verkeer.
Nu is het niet zo dat genen niets meer doen als ze eenmaal de blauwdruk geleverd hebben. Genen produceren proteïnen en proteïnen kunnen cellen ‘aan’ en ‘uit’ zetten. Op die manier bepalen zij mee hoe goed begaanbaar een nieuw aangelegd paadje wordt.
Onze persoonlijkheid
De manier waarop wij denken, voelen en handelen, welke voorkeuren we hebben en de manier waarop wij in het leven staan, maakt ons tot unieke wezens met een eigen persoonlijkheid.
Drie peilers zijn voor de ontwikkeling van onze persoonlijkheid van belang en ze komen allen voort uit de processen die in onze hersenen plaatsvinden.
De eerste peiler is cognitie: de mogelijkheid om (van ervaringen) te kunnen leren. Hiervoor is het noodzakelijk dat we een geheugen hebben en daar tot op zekere hoogte toegang tot hebben. Als we dat niet zouden kunnen, zouden we een onbeschreven blad blijven en we zouden onze persoonlijkheid niet kunnen ontwikkelen.
De tweede peiler is emotie. Als we geen emoties zouden hebben, zouden we zijn als robots; programmeerbaar.
De derde peiler is motivatie: de drang om te leren of op zoek te gaan naar zaken die ons gelukkig maken. Zonder motivatie zou het onmogelijk zijn om bijvoorbeeld idealen te hebben of plannen te maken.
Hersencircuits
De hersendelen die betrokken zijn bij cognitieve processen zijn andere dan die emotie of motivatie genereren. Helemaal gescheiden functioneren ze niet maar de circuits die gebruikt worden, zijn wel verschillend. Zo hebben bijvoorbeeld de hersendelen die betrokken zijn bij cognitie, nauwelijks invloed op het tot stand komen van emoties. Andersom kunnen emoties ons denkproces danig verstoren. Dit is nodig om onmiddellijk op gevaar te kunnen reageren. De prijs die we voor deze bescherming betalen, is dat ongewenste en ongepaste emoties lastig weg te redeneren zijn en daardoor ons functioneren kunnen bemoeilijken.
Maar wát we met onze emoties doen, hoe we handelen, daarover hebben cognitie en motivatie wel degelijk wat te zeggen. Gelukkig maar, want dat onderscheidt ons van de meeste andere dieren.
Motivatie
Motivatie zou omschreven kunnen worden als de wil om onder zo aangenaam mogelijke omstandigheden te (over)leven. Wat aangenaam is, is voor ieder mens anders. Deze verschillen onstaan door een samenspel van onze genen en opgedane ervaringen. Dat laatste moet ruim gezien worden; ook het zien wat een bepaalde ervaring met anderen doet of gedaan heeft, kan stimulerend werkend. Evenals het weten hoe over bepaald gedrag gedacht wordt. In die zin is de cultuur waarin wij opgroeien medebepalend voor onze motivatie om dingen te doen of te laten.
We zijn geneigd bij motivatie slechts te denken aan het beloningssysteem in onze hersenen; het aanmaken van ‘feel-good’ stofjes onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld. Het beloningssysteem heeft inderdaad een grote invloed op motivatie evenals het vermijden van negatieve gevoelens of straf.
Maar er is meer: we moeten bereid zijn ergens voor te werken. Die bereidheid om moeite te doen, is grotendeels het gevolg van het vrijkomen van dopamine in een klein orgaantje in de hersenen: de nucleus accumbens. Dit gebeurt automatisch als we ons in een emotionele staat bevinden. Als we in acute nood verkeren, komt de gedachte ‘ik heb eigenlijk niet zo’n zin om in actie te komen’ niet in ons op. Maar onder normale omstandigheden kunnen we akelig lui zijn.
Stress en frustratie kunnen leiden tot dopaminetekorten in de nucleus accumbens. Het vervelende daarvan is dat we – in plaats van iets aan de oorzaak te doen – juist geen zin hebben iets te ondernemen.
We zijn wie we zijn
Wij zijn het product van de processen die in onze hersenen plaatsvinden. Betekent dit dat we nu eenmaal zijn wie we zijn en daar weinig over te zeggen hebben?
Nee. Wij hebben de mogelijkheid om te veranderen, soms zelfs drastisch. Als ons gedrag of onze denkbeelden onszelf of anderen schade toebrengen, hebben we een morele verplichting daar iets aan te doen.
Maar… dit is makkelijker gezegd dan gedaan: kunnen wij accepteren dat wij niet adequaat functioneren, zonder het gevoel te hebben dat wij daarmee onze eigen persoonlijkheid verloochenen? Willen wij niet allemaal het liefst geaccepteerd worden zoals wij zijn, mét onze onvolkomenheden?
Ofwel: hoe sterk is onze motivatie om te veranderen?