Column over de complexiteit van communicatie met iemand die "altijd bereikbaar moet zijn", maar het in feite zelden is. Digibetisme in 2010: onhandig, irritant met een komisch randje.
COMMUNICATIE?!
Van een afstandje heeft het wel iets komisch, van dichtbij is het onhandig en bij vlagen ronduit irritant: een niet onaardige horecaklant die technisch gezien nog leeft in de jaren negentig en dolblij is met z’n mobiele telefoon, waar-ie dan ook de hele dag mee bezig is. Met het oog op een te bouwen website hebben we een middag samen doorgebracht, en waar ik logischerwijs mijn telefoon had uitgezet, stond de zijne roodgloeiend. De meeste gesprekken werden weggedrukt, maar als het een zogeheten BN-er was? Werd er uitgebreid bijgekletst, waar we op dat moment ook mee bezig waren.
“Doe me een lol en zet alsjeblieft je voice-mail aan; dit schiet niet op zo.”
“Heb ik niet. Als ik daaraan begin kan ik straks iedereen gaan terugbellen zeker. Mooi niet.”
“Goed, verwijs op je voice-mail naar je e-mail dan, en zet de telefoon uit.”
“Ik doe niet aan e-mail. Allemaal onzin.”
Even lag ik dubbel van het lachen, maar toen ik rondkeek zag ik z’n personeel kijken met een blik van “wij kunnen er ook niks aan doen” en daarmee bevestigen dat ik met een totale digibeet te maken had. Geeft niet; ik wilde ‘m met plezier een middagje les geven, en bood dat ook aan. “Doen we misschien nog wel eens, voorlopig vind ik het prima zo. Wacht, dit telefoontje moet ik echt effe pakken, zo terug.”
Welja, mag. Het “ik moet altijd bereikbaar zijn”-gevoel is niet strafbaar, wel tamelijk onfatsoenlijk en verdomd lastig voor iedereen die met zo iemand te maken heeft: een selectief bereikbare zakenpartner, die zich en de mensen om hem heen steeds laat storen. Kortom: tijdens dat niet te missen gesprek (dat nergens over ging maar wel een kwartier duurde) heb ik een hotmailadres voor ‘m aangemaakt, klaar. Weinig enthousiasme aan de overkant, tijdens mijn uitleg was-ie zichtbaar blij dat de telefoon weer eens ging. Op hoop van zegen heb ik een gebruiksaanwijzing op het bureaublad en een memootje op de monitor achtergelaten. Dat hij nooit iets met dat mailadres gedaan heeft moge duidelijk zijn.
Toen we wat moesten bespreken en er geen reacties op SMS-jes kwamen ben ik toch maar in de telefoon geklommen. Ondanks talloze pogingen: geen gehoor, geen mogelijkheid om een bericht achter te laten, en het “ik bel niet terug”-motto hielp ook niet echt. Okee, via SMS belafspraken maken dan maar. Een nieuw hoofdstuk. Hij nam zowaar op. Einde probleem zou je denken. Welnee. Het begin van een langdurige achtervolging. Een paar leuke en altijd korte gesprekken:
“Hee, ik sta effe met m’n handen vol, bel je over vijf minuten terug, okee? Klik.”
(niet teruggebeld)
“Ik bel je vanavond om zeven uur, zeker weten man. Tot straks!”
(niet gebeld en de hele avond onbereikbaar)
“Ik zit nu in de auto, ben over vijf minuten thuis, dus ik bel je zo terug.”
(niet teruggebeld, nieuwe poging een uur later:)
“Ik sta voor de deur van m’n huis. Vijf minuten, echt, beloofd, duizend procentjes!”
Ik dol niet, maar glimlach als ik eraan terugdenk en natuurlijk heeft-ie niet teruggebeld. Op zo’n moment zie ik voor mezelf twee mogelijkheden: toegeven aan een logisch opgebouwde irritatie en pislink worden, of rustig blijven, en laconiek twee uur later terugbellen om hem te complimenteren met de traagste slakkegang van voordeur naar fauteuil uit de geschiedenis, en ook om m’n ongerustheid uit te spreken over de devaluatie van het concept “1000 procentjes”. Ik heb het laatste gedaan, de grap kwam niet over, had ik kunnen verwachten, maar goed: de broodnodige details werden uitgewisseld, nu nog even betalen en klaar.
Hoeveel moeite het gekost heeft en welke prachtige rotsmoezen ik heb moeten aanhoren voordat er betaald werd laat zich raden. Ik heb er een bloedhekel aan om pissig te moeten worden; sommige mensen zijn helaas niet te mobiliseren zonder dat je je schouders breed maakt. M’n laatste SMS-je was dan ook geen Pullitzer waardig, maar wel effectief.
Dat de reden voor de late betaling natuurlijk met een bekende voetballer uit Oranje te maken had spreekt voor zich. Glimlachend om weer een prachtsmoes denk ik het mijne.