Bergen ontstaan door het verschuiven van de platen van de aardkorst. de platen bestaan uit massief gesteente maar als ze op elkaar botsen, krullen en plooien ze zich als stukken warme klei. De vorming van gebergten heet orogenese. Dit komt van de Griekse woorden voor ‘berg’ en ‘ontstaan’.

Het ontstaan van bergen

Sinds het ontstaan van de aarde 4,5 miljard jaar geleden, zijn er steeds weer nieuwe bergen gekomen. Oudere bergen zijn al verdwenen. De aardkorst is heel dun. Deze is te vergelijken met de schil van een appel. De aardkorst is nog dunner dan de schil. Die aardkorst kan worden geribbeld net als een tafelkleed. Het gesteente wordt geplooid en de plooiruggen vormen de bergen en de bergtoppen.

De landmassa's (continenten) hebben niet altijd op de zelfde plaats gelegen. Miljoenen jaren hebben ze duizenden kilometers over de aarde gezworven. Daarna zijn ze in stukken gebroken en allemaal andere kanten uitgegaan. Dat kan omdat de aardkorst zo dun is. Onder de aardkorst zit vloeibaar gesteente (de mantel), en dit stroomt. Hierdoor gaan de continenten mee. Als twee continenten tegen elkaar aanbotsen, plooit de dunne aardkorst. Er ontstaat een gebergte. Ook de oceaan kan worden geplooid. De bergtoppen zijn dan eilanden.

Het schuiven van de continenten voelen we niet maar er ontstaan in de aardkorst wel scheuren of breuken en die kunnen weer leiden tot aardbevingen of vulkaanuitbarstingen.

De meeste bergen liggen vlak bij elkaar in een groep of in een lange lijn. Dat worden bergketens genoemd. Ieder continent heeft bergketens. Noord-Amerika kent de Sierra Nevada en de Appalachen, Europa kent de Apennijnen en de Karpaten.

De hoogste bergketens ter wereld zijn het Himalaja-gebergte, de Karakoram, de Pamirs, de Kunlun Shan, de Hindu Kush en de Tien Shan. Allemaal liggen ze in Centraal-Azie.  

De hoogte van een berg wordt uitgedrukt in het aantal meters boven zeeniveau.

De hoogste berg ter wereld is de Mount Evererst. Deze berg ligt op de grens van China en Nepal. Nepal is het hoogst gelegen land ter wereld. Acht van de tien hoogste bergen ter wereld liggen in Nepal. In 1953 bereikten Sir Edmund Hillary en Tensing Norgay als eersten de top van de Mount Evererst.

De levensloop van de bergen duurt 20 tot 60 miljoen jaar. Bergen blijven niet altijd zo hoog als ze nu zijn. Ze ontstaan en worden dan heel langzaam door de natuur afgebroken. Dit noemen we erosie. Sommige bergen op aarde zijn nog jong andere oud. De Alpen zijn jong 10 miljoen jaar, oud zijn de Ardennen 300 miljoen jaar. Een jong gebergte herken je aan steile hellingen, spitse bergtoppen en scherpen bergkammen. Oude bergen hebben afgeronde toppen en flauwe hellingen.

De grootste vernieler van de bergen is de vorst. Op de hoge toppen van de bergen smelt de sneeuw door de warmte van de zon. Het stromende water dringt door in spleten. Daar word het weer ijs als de temperatuur ‘s nachts daalt. Het bevroren water zet dan uit en daardoor barst het gesteente. Het gesteente brokkelt af en valt langs de helling naar beneden. De hellingen worden flauwer. Ook de wind met zand kan bergen afschuren. Gebergte wordt zo steeds vlakker en de dalen steeds breder.

Rivieren van ijs

Boven op de top van een hoge berg ligt eeuwige sneeuw. Dat komt omdat het vlakbij de top ijskoud is en de sneeuw die er het hele jaar door valt, niet smelt. De sneeuwlaag op de top wordt steeds dikker en verandert op den duur in ijs. Zo'n laag ijs met sneeuw heet een sneeuwveld. Soms is een sneeuwveld zo groot dat het een ijskap wordt genoemd. In de loop van de tijd glijdt het ijs langzaam van de top van de berg naar beneden. Deze rivier van ijs heet ook wel gletsjer. Is de helling heel steil of hobbelig, dan komen er diepe scheuren in de gletsjer. Dit zijn gletsjerspleten.

Als de gletsjer naar beneden glijdt, voert deze rotsen en stenen mee. Deze rotsen en stenen blijven liggen als het ijs smelt. Het ijs smelt doordat de temperatuur onder aan de berg hoger is. De losse rotsen en stenen heten zwerfstenen. Een opeenhoping van rotsen en stenen heet morene.

In de ijstijd (duizenden jaren geleden) waren grote delen van Europa en Noord-Amerika bedekt met gletsjers en ijskappen. Op de volgende plaatjes zie je hoe o.a. gletsjers de natuur hebben bepaald.

Lawines

Er valt tijdens de winter heel veel sneeuw in de bergen. Op 3000 meter hoogte kan er wel drie meter sneeuw vallen. Soms wordt dit nog hoger doordat de wind de sneeuw doet opstuiven. Op steile hellingen blijft maar weinig sneeuw liggen, de meeste sneeuw glijdt omlaag. Valt er ineens veel sneeuw, dan plakt de sneeuw aan elkaar. Deze steeds groter wordende stukken sneeuw gaan dan op steile hellingen rollen. De grote sneeuwballen nemen steeds meer sneeuw mee in hun val en men spreekt dan van een lawine. De snelheid van een lawine kan wel 350 km per uur zijn. In het voorjaar is het gevaar voor lawines het grootst. De smeltende sneeuw is nat en glijdt gemakkelijk door bestaande geulen. Deze natte sneeuwlawine sleurt alles onderweg mee, zoals stenen, grond, bomen en huizen.

Door warm weer ontstaat er een lawine maar ook wind kan een lawine veroorzaken. Lawaai en toeristen zijn nog twee andere oorzaken van lawines:

– Lawaai: een harde knal veroorzaakt een trilling in de lucht. De sneeuw kan met de lucht mee gaan trillen waardoor deze loskomt en gaat schuiven. Hierdoor ontstaat een lawine.

Toeterende auto's maken veel lawaai waardoor ook lawines kunnen ontstaan. Op sommige plaatsen in de bergen mag je daarom niet toeteren

– Toeristen: doordat toeristen skiën of snowboarden op hellingen waar nog niemand is geweest ontstaan ook lawines. Op die hellingen ligt namelijk een dikke laag sneeuw boven op een ijslaag. Als je over zo'n stuk heen skiet dan kan er een flink pak sneeuw afscheuren. Dat glijdt meteen weg en er ontstaat een lawine. Dit wordt ook wel een toeristenlawine genoemd. Om skiërs voor lawinegevaar te beschermen worden er borden geplaatst op de berghellingen. Is het lawinegevaar zó groot, dan gaat een lawinecomité de bergen in om lawines af te knallen. De lawines komen dan naar benden en er is geen gevaar meer.

Mensen die in de bergen wonen, moeten altijd rekening houden met lawines en hevige sneeuwval. In de loop van de tijd hebben mensen geleerd hoe ze zich kunnen beschermen tegen deze gevaren:

– Hekken worden neergezet om wegen vrij te houden en bomen worden geplant;

– Houten en ijzeren sneeuwbruggen worden neergezet om te voorkomen dat sneeuw op de spoorlijn komt;

– Tunnels worden gebouwd en wigvormige lawinebrekers worden neergezet.

– Op daken van huizen steekt men korte pinnen omhoog ter voorkoming van daklawines.

Het weer in de bergen

Hoe hoger je op een berg komt, hoe kouder het is. Bin elke honderd meter dat je stijgt, daalt de temperatuur met 0,65 graden. Dat komt omdat de lucht van onderaf door de aarde wordt verwarmd. De aarde geeft zijn warmte af aan de lucht. Dus hoe verder van de aarde hoe minder warm het is. Ook in Nederland vriest het op tien km hoogte vijftig graden. Als we in Nederland bergen van 3 km hoog hadden lag er eeuwige sneeuw op. Het weer in de bergen bepaald heel erg waar de mensen gaan wonen, waarin ze wonen en waar ze het land voor gebruiken. Teveel regen of wind is niet goed voor de meeste gewassen. Ook van te veel vorst gaan planten dood. In lager gelegen gebieden is het warm, dus veel planten en gewassen die warmte en zon nodig hebben om te rijpen en te groeien staan in deze gebieden. Naaldbomen komen voor tot aan de boomgrens. Boven deze grens groeien geen bomen meer omdat het te koud is. Grassen en mossen komen daar nog wel voor tot aan de sneeuwgrens. Voorbij de sneeuwgrens licht het hele jaar door sneeuw en ijs. De zonnigste bergwand is de zuidkant. Aan deze kant van de berg groeien dan ook meer planten en bomen. Vandaar ook dat de verschillende begroeiinggrenzen schuin lopen. In de bergen moet je uitkijken met het weer. Zon, onweer en mist kunnen gevaarlijk zijn:

– De zon kan soms heel erg branden. Je kunt dus beter niet met blote schouders lopen. Zorg dus ook dat je zonnecrème bij je hebt. Door de wind en de zon drogen je lippen uit dus een lippencrème is dan handig om bij je te hebben.

– Onweer: de hoge bergen verhinderen soms dat wolken naar een ander dal zweven. Daardoor kan het in het ene dal heel mooi weer zijn en in het andere dal slecht weer.

Het weer in de bergen kan snel omslaan. Het kan plotseling gaan onweren. Belangrijk is dan dat je snel afdaalt en je uit de buurt van beekjes en alleenstaande bomen blijft, want bliksem kan daar in slaan.

– Mist kan in de bergen ineens opkomen. Dit is gevaarlijk omdat je door de mist niks meer kan zien. Hierdoor kun je je moeilijk oriënteren, je weet niet goed meer waar je bent.

Leven in de bergen

Bloemen, planten en bomen groeien op verschillende hoogtes van een berg. Dieren leven van planten en dus zie je op verschillende hoogtes ook dieren.

Bloemen

Bergbloemen zijn groot en opvallend omdat ze zich willen voortplanten en weinig tijd hebben. Pas in juni is de sneeuw in de bergen weg en drie maanden later is er weer sneeuw. Dus de tijd om te bloeien en zaad te vormen is erg kort. Als je als bloem groot en opvallend bent lok je makkelijk insecten. Samen met de wind en water plant de bloem zich voort. De beroemdste bergbloem is het edelweiss. Dit is een beschermde bloem die je niet mag plukken.

Planten

De bergplant is klein maar heeft grote bloemen. De plant is klein want dat geeft bescherming tegen het harde bergleven. In de bergen is er bijna altijd sneeuw, water en wind.

Sommige bergplanten zoeken beschutting tegen het harde bergleven; ze groeien onder bomen of in rotsspleten. Andere bergplanten hebben geen beschutting, maar hebben harde stengels of harige bladeren waardoor zij minder gauw stuk gaan. Weer andere bergplanten groeien dicht bij de grond waardoor ze geen last van de wind hebben.

Bomen

Bomen hebben het in de bergen niet gemakkelijk. Wind, water en lawines zijn hun grootste vijanden. Een zware steen of sneeuwlawine kan een heel bos verwoesten. Een overstroming van een beek spoelt de aarde weg en de bomen vallen om. Hoe lager de bomen groeien hoe makkelijker ze het hebben. Voorbeelden hiervan zijn de beuk en de eik. Naaldbommen zijn de enige bomen die tegen het harde bergleven kunnen. De bergden en lariks zijn hier voorbeelden van.

Dieren

De meest voorkomende dieren in de Europese bergen zijn berggeiten, schapen, gemzen, vossen, reeën en herten. Andere dieren zijn de steenbok, de marmot en de arend:

Steenbokken

Dit dier heeft grote beweeglijke hoeven waardoor hij zeer gemakkelijk in de bergen kan lopen. Een steenbok kun je maar beter niet storen want met een kopstoot gooit hij je zo tegen de grond.

Marmotten

Marmotten lijken op hamsters maar zijn veel groter. Ze leven in holen onder de grond. Bij dreigend gevaar waarschuwen ze elkaar door fluiten.

Arend

Dit dier wordt ook wel de koning van de bergen genoemd. In de Alpen komen de steenarend en de slangenarend nog voor. De arend maakt zijn nest tegen steile rotswanden. Het voedsel van de arend bestaat uit jonge gemzen, hazen, kikkers en vosjes.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in