De Beemster is de oudste polder van ons land. En nu is deze polder ook nog opgenomen op de werelderfgoedlijst van de UNESCO. Wat is er zo bijzonder aan de Beemster?
Gevaarlijke meren in West-Nederland
Ooit was het westen van Nederland een uitgestrekt veengebied. Veengrond bevat veel water, dat langzamerhand verdampt. De grond wordt droger, en zakt daardoor in. Dat noemen we inklinking van de bodem. Het ingedroogde veen werd ook nog eens weggegraven als turf en gebruikt als brandstof voor de kachel. Zo kwam de bodem van West-Nederland langzamerhand steeds lager te liggen.
Daar komt nog bij dat de bodem van Nederland al sinds de laatste ijstijd langzaam daalt. Door die inklinking en de bodemdaling ontstonden in Noord-Holland grote meren, zoals de Beemster, de Wormer en de Schermer. Hevige stormen konden die vredige meren veranderen in gevaarlijke watermassa’s, die zelfs de steden bedreigden.
Polders
Al vanaf de dertiende eeuw probeerde men de meren droog te leggen, maar de technische middelen daarvoor ontbraken. Met de hand een meer leegscheppen, dat is nu eenmaal geen doen. Echte polders bestonden er dus nog niet.
In de vijftiende en zestiende eeuw veranderde dat. De techniek maakte grote vorderingen. Een belangrijke vernieuwing was de bouw van de grote windwatermolen met een scheprad. Voor het eerst werden molens niet alleen gebruikt om meel te malen, maar ook om water weg te scheppen.
In de zevetiende eeuw begon de Gouden Eeuw, een periode van grote bloei voor het westen van Nederland. De bevolking nam toe; er was dus extra land nodig om de groeiende bevolking te voeden. Aan de ene kant was er dus de noodzaak om iets te doen, aan de andere kant had men nu ook de mogelijkheid: het was tijd om de grote meren aan te pakken en er polders van te maken.
Het Beemstermeer drooggelegd
De Beemster was de eerste grote inpoldering. De nodige investeringen werden opgebracht door rijke Amsterdamse kooplieden. Zij waren op zoek naar een goed beleggingsobject voor al het geld dat zij met de Verenigde Oost-Indische Compagnie verdienden. Molenmaker Adriaenszoon Leegwhater kreeg de leiding over de bouw van de 43 molens die nodig waren om het meer leeg te malen.
In 1607 begon men met het werk en vijf jaar later was het klaar. Het land werd verdeeld in strakke, rechte kavels, allemaal even groot. Dit weerspiegelde de ideeën van de Gouden Eeuw over de harmonie tussen de mens en zijn leefomgeving. Hierbij bepaalde niet langer de natuur hoe het landschap eruitzag, maar de mens. Het landschap moest strak en recht, en de indeling logisch en rationeel: de kavels waren precies zo groot dat één boer ze kon bebouwen.
Werelderfgoed
Sinds 1999 staat de polder de Beemster op de lijst van werelderfgoederen van de UNESCO. Dat is een lijst waarop de belangrijkste monumenten ter wereld staan, zoals de piramides in Egypte en de Chinese muur. Wat doet een eenvoudige polder nu op zo'n lijst? De belangrijkste reden is dat de inrichting van de polder de Beemster helemaal niet veranderd is sinds de zeventiende eeuw. De windmolens hebben weliswaar plaatsgemaakt voor elektrische gemalen en ook de buitenhuizen van de Amsterdamse kooplieden zijn verdwenen. Maar verder ziet de Beemster er nog net zo uit als vierhonderd jaar geleden. Volgens de UNESCO is het een `creatief meesterstuk waarbij de zeventiende-eeuwse idealen nog steeds goed waarneembaar zijn in het totale gebied.'
www.beemster.net
http://whc.unesco.org/en/list/899