Spinoza verwierp het beeld van God die over de natuur heerst en wonderen kan verrichten. Spinoza zag God juist als de natuur, heel onze wereld was God. Daarnaast hechtte hij veel belang aan vrijheid, gelijkheid en democratie. Maar nu eerst: Zijn Godsbeeld.
Spinoza’s godsbeeld
Stel je voor dat je de oorzaken van alle dingen zou weten. Dat je alles wat in het heden, verleden en in de toekomst plaatsvindt, heeft gevonden of zal vinden, kon weten en met elkaar in verband kon brengen. Dan zou je alwetend en alziend zijn. Je zou kunnen kijken met de blik van de eeuwigheid. Volgens Spinoza zou de mens dit nooit kunnen, maar God wel. God ziet altijd alles vanuit het perspectief van de eeuwigheid waarin alles met elkaar samenhangt. Al deze oorzaak – gevolg relaties worden dan één geheel: één substantie.
Substantie
Deze substantie is God. Een substantie is iets dat voor zijn bestaan totaal onafhankelijk is. Hierdoor kan het niet worden beïnvloed door iets, waardoor het ook niet belemmerd kan worden in zijn bestaan. Daarom moet het noodgedwongen bestaan. Dit maakt God anders dan o.a. mensen, omdat wij voor ons bestaan afhankelijk zijn van allerlei factoren. Alles wat voor zijn bestaan afhankelijk is van iets anders, noemt Spinoza modus.
Ontologische godsbewijs
Spinoza’s godsbewijs berust op ontologische bewijsvoering[1]. Omdat een substantie niet afhankelijk is van factoren kan het bestaan hiervan niet bewezen worden vanuit oorzaak – gevolg. Een substantie is dus alleen ontologisch te bewijzen. Door ervan uit te gaan dat God een substantie is, is dus bewezen dat hij moet bestaan.
Eén God
Volgens Spinoza kan er maar één substantie bestaan. Dit is te verklaren vanuit het idee dat alles wat meervoudig gedacht kan worden, per definitie afhankelijk is van elkaar, wat ze modi maakt. Aangezien er niet meerdere substanties kunnen zijn, is alles dus alleen van God afhankelijk, en van niets anders. Hierdoor komt hij tot de stelling, ‘Al wat is, is in God en niets is zonder God bestaanbaar noch denkbaar.’
De substantie God is te abstract om mensen echt te raken. Het verstand kent echter bepaalde eigenschappen, ofwel attributen[2],aan Hem toe. Omdat deze attributen direct betrekking hebben op de wereld waarin wij leven, krijgen zij, en dus ook God, wel betekenis voor ons.
Attributen
Spinoza kent God twee attributen toe: denken en uitgebreidheid. Het denken houdt de verbeeldingskracht van de menselijke geest in. En de uitgebreidheid omvat de hele fysieke wereld, die wij kunnen leren kennen door oorzaak en gevolg met elkaar in verband te brengen. Hieruit blijkt ook dat volgens Spinoza God samenvalt met de natuur. Deze opvatting wordt ook wel pantheïsme genoemd. Hierbij gaat men erva uit dat God overal in aanwezig is. Met de natuur wordt daarom niet alleen bomen en planten bedoeld, maar het hele universum.Wij kunnen kennis van God opdoen door onze kennis van de fysieke wereld te vergroten en door onze eigen geest, een deel van de goddelijke geest, te aanschouwen.
God en de natuur
Omdat God, volgens Spinoza, de natuur is, bevindt deze zich als het ware in zijn eigen schepping. Aangezien God van alles de oorzaak is én God noodzakelijkerwijs moet bestaan, is de wereld zoals wij hem kennen ook noodgedwongen zoals hij is. Het zou niet anders kunnen zijn, omdat God niet anders zou kunnen zijn. De dingen zouden alleen anders kunnen zijn als de aard van God anders zou zijn.
Om echter volledige kennis te hebben van God moeten we oorzakelijkheid in het perspectief van de eeuwigheid zien, in plaats van in het perspectief van tijdigheid, waarin mensen vaak denken.
Kortweg bestaat er volgens Spinoza dus enkel één substantie waarvan alle modi afhankelijk zijn. Hierdoor moet alles noodzakelijkerwijs zijn zoals het is. Men kan deze substantie, waar vele namen voor bestaan, begrijpen vanuit zijn attributen, en ook gedeeltelijk door zijn modi.
[1]Ontologische bewijsvoering: het bewijs van iets met behulp van de definitie die men eraan toekent