Iedereen wordt in zijn leven met de dood gecofronteerd. Een sterfgeval in de familie, een slepende ziekte. Niemand echter voelt zich op zijn gemak met de gedachte aan het onvermijdelijk einde. Het ouder worden echter heeft consequenties. Een daarvan is een toenemend besef van je eigen eindigheid. Het kan je plots overvallen, zomaar, tijdens een autoritje, kijk maar… . 

De mokkende wolken vertikten het om rechtsomkeer te maken en hielden het verdrietige land in hun onverschillige heerschappij. De koeien waren al een tijdje op stal en de weiden waren herschapen tot witbescheten vogelenclaves waar ganzen, eksters, wilde duiven en meeuwen samenschoolden. Mijn handen plakten aan het stuur toen ik langs het weiland reed.

De wielen van mijn wagen zongen hun baan over het natte wegdek en ik liet een wolk van vuile mist opstuiven. Mijn handen plakten van het zweet. Zenuwzweet. Ik reed naar de kliniek waar een vriend van me was opgenomen nadat ze hem hadden gevonden in zijn badkamer. Hij lag er al bijna vierentwintig uur, geveld door een herseninfarct en was niet meer in staat tot spreken. In volle bewustzijn had hij in zijn broek gepist en hij huilde geluidloos toen ze hem op de berrie tilden. Schaamte, denk ik.

Ik bedacht me hoe vreselijk het moest zijn de controle over je motorische vermogens kwijt te zijn terwijl je hersenen nog normaal functioneerden. Geen hand meer kunnen geven, niet meer kunnen zeggen wat op je tong ligt, geen vork meer naar je mond kunnen brengen, meer nog, ze ergens steken waar ze absoluut niet thuishoort. Hij stond ook aan het begin van de winter van zijn leven. 59 jaar. Ik dacht aan mijn eigen geboortejaar, 1955, en voelde een rilling over mijn ruggengraat lopen. Eindigde het dan zo? Maar zijn plannen dan? Zijn verwachtingen? Al die uitgestelde dingen die als een berg het uitzicht op zijn pensioen ontnamen? Want in een zwart gat vallen, hij? Nooit van zijn leven! Maar het zwarte gat viel in hem.

Ik zag er tegen op hem te zien. Hoe was hij er aan toe? Ik ben geen held in die dingen en wat hem was overkomen maakte me bang. Ik zat alleen in de auto, maar toch keek er over mijn schouder iemand mee die me sindsdien niet echt meer met rust liet. Het is eigenlijk taboe om zijn naam te noemen, maar ik doe niet aan taboes. Het was de Dood die zich plots van mijn bestaan bewust werd. of ik van hem, dat kan ook.

Ik denk dat hij al van de geboorte overal met je meereist, maar pas tegen het einde merk je er iets van. Maar goed ook misschien. Ik reed dus langs die weide met het volle bewustzijn dat ik ooit, op een dag, ook zal komen te gaan en ik begon er van te zweten. Angst? Ik weet het niet, het had ook iets pervers opwindends, alsof ik op schoolreis ging. De laatste dan. Maar of er iets te leren valt, is nog af te wachten natuurlijk.

De steriele gangen van het ziekenhuis en de verpleegsters op hun witte rubberen schoeisel, het maakte plots allemaal een diepe indruk op me. Voor de eerste keer in mijn leven associeerde ik het ziekenhuis als een eindstation, de terminal, zeg maar. Zelfs toen ik langs de kraamafdeling liep, vol kleurige ballonnen tegen het plafond en blozende balonnen in rolstoelen, kon ik dat gevoel niet van me afschudden. Liefst van al had ik rechtsomkeer gemaakt, maar voor ik het wist klopte ik zachtjes op de deur met het nummer 415.

Ik schrok van de krachtige ja! en trad de kamer binnen. Daar zat mijn vriend, fier rechtop met drie kussens in zijn rug. Ik was totaal verward, had me aan van alles verwacht, maar dit niet. Verheugd stapte ik naar hem toe en stak mijn hand uit, toen pas zag ik dat zijn rechterschouder vreemd naar beneden hing. 'Sorry jongen,' grijnsde hij 'de rechterkant is uitgevallen.' Ik leerde dat de rechterkant van zijn lichaam verlamd was en dat er nog wel een kans bestond op een lichte revalidatie, maar dat het nooit zou worden zoals het was. Hij fietste er luchthartig over heen en ik had de indruk dat hij meer bezig was me op mijn gemak te stellen dan ik met hem te troosten. Tien minuten later begon hij te geeuwen en kon hij zijn ogen niet meer open houden. Ik beloofde dat ik gauw terug zou komen en koos het hazenpad.

Terug in de auto parkeerde ik later aan de weide en keek naar de vogels, die onbewust van hun eigen onvermijdelijke einde met elkaar zaten te kissebissen. Ik keek in de achteruitkijkspiegel en zag nog net een glimp van mijn zichtbaar wordende metgezel. Het gaf een vreemde troost. Vanaf nu was ik nooit meer alleen, de dood zou me altijd gezelschap houden.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in