Als persoon met een depressie is het soms moeilijk te omschrijven wat je voelt en mensen te vertellen wat er omgaat in je hoofd. Je hebt het gevoel dat niemand dat gevoel zal begrijpen en dat je er helemaal alleen voor staat. De depressie neemt geleidelijk aan je hele leven over en dan lijkt er geen weg terug. Dit is een getuigenis van iemand met een depressie.
Ik had het gevoel alsof de dagen me opslorpten, alsof ze me vanbinnen wilden uitvreten tot het me pijn deed, lichamelijk en mentaal. Elke dag liep ik rond, als een ronddwalende ziel, als een beest dat alleen staat, dat geen kudde heeft om hem te beschermen. Mijn gedachten hield ik voor mij, net zoals mijn gevoelens. Niemand wist hoe het met me ging, wat er omging in mij. Vele zeiden me: vertel me dan! Aan wat denkt ge! Ik wil u helpen! Maar er kwam niets uit. Ik dacht dat ik het verdiende, dat ik dit allemaal zelf had veroorzaakt, dat het allemaal mijn eigen schuld was. De dagen waren lang en zwart. Het was alsof ik elke dag in een put zat waar ik maar niet uit geraakte. Een pikzwarte put, zo donker als de nacht, waar niemand me uit kon redden. Ze probeerden wel, ze trokken zo hard aan mij, smeekten me om er uit te komen, zeiden dat ik alleen mezelf kon redden. Maar het lukte niet. Ik zat als een beest in de val.
‘s morgens stond ik op met hoofdpijn, van de tranen van de avond voordien, elke dag weer opnieuw. Ik ging eten, hopend dat ik die dag niet buiten moest, dat ik weer een dagje mocht binnenblijven, dat ik me mocht opsluiten in mijn donkere kamer en niemand moest zien. Maar ik moest naar school. Soms plande ik op voorhand, dan ging ik ’s avonds na mijn eten boven de wc hangen en zette ik mijn keel open. Ik gooide er alles uit, mijn eten, mijn ziel, mijn energie, met twee vingers. Ik hoopte dat ze me gingen geloven, dat ik ziek was, maar dat deden ze niet. Tuurlijk was ik ziek, maar niet ziek zoals griep, ziekte dat je amper onder controle kunt houden, dat zo donker is als de nacht, een ziekte dat je in een put trekt waar je niet meer uit geraakt.
Ik stapte elke dag diezelfde weg, zo zwak. Ik was mager en suf, geen energie en geen doel om voor te leven. Het was niet leven dat ik deed, het was overleven. Elke dag opnieuw proberen om de dag te doorkomen.
Ik kwam op school, schouders gebogen, kijkend naar de grond, een hele slechte houding, een houding die ik later moeilijk zou kunnen rechtzetten. Ik voelde de ogen op mijn rug branden, alsof tijgers me beslopen , wachtend op een moment van zwakte. Ik was een makkelijk prooi en kon niet van me afbijten. Ik zat gevangen in de donkere put en de tijgers konden er elk moment inspringen, ik zou me niet kunnen redden, ik zat er vast. Veel zeiden me: je moet van je afbijten! Maar de tijgers vielen me elke dag aan; snerpende woorden doorheen men lijf, doorheen men spieren, moeilijk om steeds iets te zeggen. Een hele groep tijgers, allemaal op één zwak beest. Dat zwakke beest zeg je ook niet: vecht terug!
De dagen en nachten gingen voorbij, elke dag opnieuw. Om de zoveel tijd een aap bezoeken dat me zei hoe ik me moest voelen, ik luisterde en knikte. Niets heeft het me geholpen, ze haalde de gedachten en de pijn dat kronkelde in mijn buik niet weg, ze zorgde er alleen maar voor dat er nog meer tranen vloeiden. En soms waren ze ook voor even op, dan was ik zo uitgeput, zoveel hoofdpijn, dat ik in slaap viel, en dan begon de dag opnieuw.
Tuurlijk had ik nog vrienden, vrienden die hier niets van wisten, dat lied ik niet toe. Ik was als de schrik dat ze zouden weten wat er aan de hand was, dat ze zouden weten wie ik was op school, ik hield alles verborgen.
Soms heb ik er aan gedacht om het donkere mijn leven helemaal te laten opslorpen, om het laatste beetje energie die ik nog had te laten verdwijnen, maar iets hield me tegen. Iets zei me dat het beter ging worden. Daarom plande ik niet, ik haalde iets in mijn hoofd, zocht een manier om afscheid te nemen, maar plande het nooit zodat het zou kunnen uitkomen. Dit zou het einde betekenen en een nog grotere sprong in de donkere put.