De hoofdpersoon in dit verhaal droomt al haar hele leven van dolfijnen en walvissen. Op vakantie in Mexico worden haar dromen werkelijkheid.
Daar lig ik, half buiten de boot, bovenop een Grijze Walvis. Armen er zo ver mogelijk omheen, mijn wang vlak naast een oog en met mijn vingers wroetend om tussen haar lippen te komen. De walvis laat het toe, blijft doodstil onder mij liggen. Het enige dat golft, zijn onbeschrijfelijke emoties door mijn lijf.
Een computerstem verstoort mijn dagdroom: "you've got mail". De bevestiging van mijn vlucht naar Loreto, Mexico. Het laatste eindje van mijn whale watch-avontuur dat nog moest worden geknoopt. Walvissen bekijken, dat was dertig jaar geleden alleen maar weggelegd voor helden als Jacques Cousteau. En voor mij, als ik eenmaal zeebioloog was. Maar dat bleek een ambitie te ver; je moest er Pythagoras voor snappen en met je hoofd onder water. Gelukkig hebben Cousteau en opvolgers sindsdien de wondere wereld onder water voor mij opengelegd en ben ik veelvuldig op ontdekkingsreis in de wereldzeeën gegaan, al was het telkens maar voor een half uurtje voor de buis. Maar nu gaat het echt gebeuren. Klop de hangmatten maar, zet de Corona maar klaar. Baja California, ik kom eraan.
Chaos
Op een Mexicaans schiereiland geraken is geen sinecure. Drie vluchten met het bijbehorende gehaast naar en over luchthavens. Overnachten in chaotische steden en vreemde bedden. Amper begonnen ben ik al bekaf. Half in slaap door het gebrom van het vliegtuigje dat me naar mijn eindbestemming brengt, droom ik over de foto's die ik zag op het internet van gezellige palapa's – met douche en wc – en comfortabele hangmatten. De eindeloze, witte zandstranden, dramatische zonsondergangen en zwoele, maanverlichte nachten droom ik er makkelijk bij.
Als we eindelijk zijn geland, mag het bij god een wonder heten dat het Mexicaanse vliegmaatschappijtje erin is geslaagd mijn bagage tegelijk met mij te laten aankomen. Zelfs mijn dure fotoapparatuur is ongeschonden. Nu nog langs de douane. Had ik een rekening mee moeten nemen? Of moet je dan juist invoerrechten betalen? Maar de vermoeid kijkende douaniers negeren me; wat een geluk!
Door de chaos van aankomende en vertrekkende reizigers worstel ik me naar de uitgang van het vliegveld. Daar staat een rij van maar liefst drie taxibusjes die er niet eens zo heel aftands uitzien. Chauffeurs zijn in geen velden of wegen – of beter: woestijn – te bekennen, dus ik begin mijn bagage in het eerste lege busje te stouwen.
Maar als bij toverslag verschijnt een tanige man die een vloed van onverstaanbaar Spaans over me uitstort. Geagiteerd wijst hij naar het dak van het busje. Dáárop moeten mijn kostbare spullen; op een roestige imperiaal met een randje van amper tien centimeter hoog. En daarbij nog eens de koffers van zes andere passagiers die hij heeft geronseld. Ik zucht. Het zit me niet mee.
Echt Mexico
Het vliegveld van Loreto ligt ingeklemd tussen de Golf van Californië en de enige highway over het schiereiland. Als we die weg opdraaien zie ik een bordje 'Highway 1'. Wat een thuiskomgevoel. Vorig jaar motortoerde ik over deze zelfde highway, maar dan 2000 kilometer noordelijker, van San Francisco naar Los Angeles. Ik rijd weer op 'the One'. Sentimentele tranen schieten in m'n ogen. Het zal de vermoeidheid wel zijn.
Ondertussen hobbelt het taxibusje Loreto in. Dit Mexico herken ik. Aftandse pick up-trucks volgestouwd met vrolijke, diepgebruinde mannen. Een tweedehands-autoverkoop afgezet met stoffig, verschoten vlaggetjeslint. Een 'car wash' bestaande uit lachende kinderen met emmers vuil water. Vrouwen die verlegen naar ons lachen als we langsrijden.
De andere passagiers stappen uit bij een statige hacienda waaruit elk moment Zorro tevoorschijn kan komen. En inderdaad: Don Diego verschijnt in de deuropening en geeft druk wijzend orders aan een paar jongens die met bagage beginnen te slepen. Wacht, dat is toch niet mijn fototas?
"Baja Outpost", grijnst de chauffeur naar mij als hij zijn busje weer in beweging zet, mijn hele bagage nog veilig op het dak. Aan het einde van de straat die we indraaien zie ik de zee schitteren. Dáár moeten we zijn. De Outpost ligt immers aan het strand. Maar nee hoor, langs de morsige boulevard is geen strand te bekennen. Grote rotsblokken duiken steil het water in en bieden alleen plaats aan vluchten pelikanen. Een paar honderd meter naar links zie ik bootjes aan een pier, waarschijnlijk de haven. Wij slaan rechtsaf. En nog eens rechtsaf, een smal pad in dat tussen twee bouwputten doorvoert. Hé, hier moet ik niet zijn. Een wee gevoel zegt dat mijn maag het met me eens is.
Jaloers
Hier moet ik wél zijn, zie ik als het busje op een grote open plek stopt. Ik herken de palapa's en hangmatten van de foto's op het internet. En nog duidelijker is de verwelkoming: "You must be missus Mjoeres. I am Léon".
Baja Outpost blijkt inderdaad de refuge from civilisation die op de website wordt aangeprijsd. De hartelijkheid van de baas, zijn vrouw, de kokkin en de duikinstructeur, die in snel tempo aan me worden voorgesteld, omarmt me en haalt me binnen. Een Engels stel dat een vlucht eerder is aangekomen, loopt gelukzalig rond: "Just as we expected". Het maakt al niet meer uit dat er verderop een betonmolen staat te draaien.
Nog beter is mijn palapa: ruim, met een comfortabel en groot bed en een douche die binnen een minuut warm water geeft. "Wat ben je toch eigenlijk een muts", wijs ik mezelf hardop terecht terwijl de 5000 kilometers van huis naar hier door het afvoerputje spoelen.
Als ik wat later met een Corona aan een lange houten tafel op het binnenpleintje bij het Engelse stel en Léon ben aangeschoven, arriveert een groepje uitbundige Amerikanen. Uit de verte roepen ze ons hun vangst al toe: zeeleeuwen, honderden dolfijnen en walvissen hebben ze gezien. "Just as Léon promissed". God wat ben ik jaloers. Léon lijkt mijn gevoelens te raden. Morgen krijg ik nog veel beters te zien, belooft hij.
Sproeien
De Zee van Cortes is kalm op dit vroege ochtenduur. Pas op de terugweg krijgen we wind en golven, verzekeren de meer ervaren whale watchers me. De twee buitenboordmotoren van de panga stuwen ons met 45 kilometer per uur over het water. En dat is hard, zelfs al verschuil ik me achter een brede kapiteinsrug en vormt een overgebleven zwemvest een buffer tussen mijn billen en de harde bank.
Kapitein Kiki laat opeens het bootje stilvallen en dan zien we ze ook. Twee sproeien. Nee, drie.
Ik zit op het puntje van de sofa, Voor de tv, zwart-wit nog. "Daar heb je Flipper. Flipper, hij is gewéldig", zing ik mee. Hij was geweldig. Trouw en slim en sterk en heldhaftig. En geheimzinnig. Hoe zag zijn onmetelijke waterwereld eruit?
De sproeien van de uitademende walvissen zijn verdwenen. Ze bleven te ver weg om goede foto's te kunnen maken. Kiki brengt ons vaartuigje weer op gang. Langzaam nu, terwijl hij met trefzekere ogen de weidse baai afspeurt. De zee is spiegelglad. Het water glashelder. Sluiers zonlicht lijken de bodem te raken. Meters of mijlen diep? Alles verstilt.
Dan: kippenvel. Zuchtende proesten vlakbij. Twee giganten glijden op armlengte langs. Gewone vinvissen of blauwe? Ze zwemmen met ons op. Links, rechts, onder de boot. Schaterend laten we ons doorweken met hun natte, zoute asem die keer op keer uit de blaasgaten spuit. Ze spelen met ons, net als hun kleine broers de dolfijnen. Intelligente ogen kijken net zo nieuwsgierig naar ons als wij naar hun. Zo dichtbij. Zo vertrouwd. En het blijft maar duren. Twee afleveringen, drie. Met handen die steeds erger gaan trillen maak ik in het wilde weg foto's. Bewíjs moet ik hebben.
Oase voor walvissen
's Avonds scharen we ons rond de lange houten tafel voor het gezamenlijke diner. Léon en de 'kapiteins' van de whale watch- en duikersbootjes schuiven bij ons aan. En natuurlijk begint het opbieden: hoeveel walvissen ieder al heeft gezien, hoe groot ze waren, hoe dicht ze bij de boot zijn gekomen. Ik oogst bewondering met de foto's van de ontmoeting van vandaag, al is er op het lcd-schermpje van mijn camera maar bar weinig te zien. En ik verzorg er maar meteen een lezing bij.
Walvissen komen in alle wereldzeeën voor. Er zijn tachtig bekende soorten; van de amper anderhalve meter kleine Californische Bruinvis tot de vijfendertig meter lange Blauwe Vinvis. Sommigen komen alleen in heel geïsoleerde gebieden voor, zoals de Ganges- en de Orinocodolfijn. Anderen beheersen de wereldzeeën, zoals de Bultruggen die letterlijk van pool tot pool voorkomen. De één is een zachtaardige reus die alleen maar minuscule zeediertjes eet zoals de Vinvis; de ander is een beruchte 'killer' zoals de Orka. Soorten communiceren onderling door echolocatie of door mysterieus gezang, dat tot op honderden en soms zelfs duizenden zeemijlen hoorbaar is. De wateren rond Baja California zijn een oase voor walvissen. Tussen het schiereiland en het vasteland komen het hele jaar rond dolfijnen, gewone Vinvissen en Blauwe Vinvissen voor. In de lagunes van de Stille Oceaan komen Grijze Walvissen uit de noordelijke poolzee om hun jongen te baren en opnieuw te paren.
Ik verbluf iedereen met mijn kennis, waarschijnlijk tot vervelens toe. Ik hoop in stilte dat het geen toevalstreffer was vandaag en dat het niet bij deze ene ontmoeting blijft. Opnieuw lijkt Léon mijn overpeinzingen te raden. "Tomorrow you will get very close to the whales", belooft hij.
Zwarte petten
Om vandaag bij de walvissen te komen, moeten we eerst met een taxibusje een deel van Baja California doorkruisen. Het is pas zeven uur in de ochtend, de zon is net op, maar de inlandse woestijn is al zinderend heet. Het dorre gras langs de weg knispert, de torenhoge cactussen zijn eerder grijs dan groen. Het hele landschap oogt vermoeid na maanden van droogte. We vermoeden leven in de heuvels, overal leeft toch wel iets, niet? Maar niks beweegt, geen muis, geen hagedis. Die hebben hun nachtdienst er al op zitten.
Plotseling ontwaren we een groep cactussen die zijn getooid met zwarte petten. Als we langsrijden zien we dat de 'petten' gieren zijn, tientallen gieren. Lui zitten ze zich te poetsen of zelfs te slapen. Wat beweegt interesseert ze blijkbaar niet. Maar o wee als je hier panne krijgt.
Alsof de chauffeur mijn angstige gedachten ruikt, slaat hij plots van de asfaltweg af een stoffig zandpad in. Verdroogde graspollen waaien mee met de auto. We zijn een wild westfilm ingereden. De rit over het pad duurt en duurt. Mijn zenuwen slaan over op de andere passagiers. Dan, een laatste heuvel rondend, zien we een dorpje met daarachter een vertrouwde schittering: de zee. De Stille Oceaan dit keer.
Showtime
De panga waarmee we de lagune opgaan is erg klein. Hij heeft maar één buitenboordmotor en we kunnen er met z'n zessen krap in. Maar de lagune is gelukkig niet diep, hoewel het water door de koude golfstroom behoorlijk fris is.
"Kom op, geniet nou maar", spreek ik mezelf moed in.
Kapitein Kiki koerst eerst een stuk parallel met het strand, tot we midden in een school dolfijnen belanden. Showtime! De tuimelaars buitelen rond ons bootje, springen door onze boeggolf, wensen ons een behouden vaart. Opeens stuiven ze allemaal weg. Ze hebben iets beters gezien in de verte: een walvis die hoog boven het water opduikt en met een donderde klap weer neerkomt. Te ver weg voor een goede foto.
Kiki doet geen moeite de dolfijnen te volgen. Hij zet koers naar twee andere bootjes die midden op de lagune dobberen. Er wordt informatie uitgewisseld in het Spaans. "We gaan hier rustig afwachten", vertaalt een Amerikaanse uit Nieuw Mexico.
Met kalf
Hoe ingespannen we ook rond speuren, het is toch weer één van de kapiteins die met een kreet de walvissen ontdekt. Ze komen recht op ons af. Een Grijze Walvis met haar kalf. Zíj komen ons begroeten. Ze draaien eerst een rondje onder de bootjes door en dan duiken ze op, midden tussen ons in. Het jong komt hoog uit het water met een brede grijns op zijn gezicht. Helemaal opgetogen door de nieuwe gezichten die hij ziet en het blije welkomstgejoel uit de bootjes. Zijn moeder moedigt hem aan, duwt hem steeds opnieuw omhoog en tegen de bootjes, terwijl ze ons aankijkt. "Wat vinden jullie van mijn kind?"
Ik moet mezelf weerhouden om niet bij ze in het water te springen. Ik wil ze omarmen, knuffelen, nooit meer loslaten. Maar het enige dat ik kan doen is mijn hand in het water steken en wachten tot de walvis binnen bereik komt. En dan aai ik, alsof mijn leven ervan af hangt. Ik wrijf mijn handen over de onbeschrijflijk gladde huid. Hard, zodat hij mij ook voelt. We hebben even oogcontact. Ik stuur een intens dankbare blik. Knipoogt hij terug? Dan glijdt hij verder. De andere toeristen zijn aan de beurt. Ik denk er eindelijk aan mijn camera te gebruiken.
De grote blauwe
De laatste dag alweer. Nóg heb ik geen voldaan gevoel. De gedachte hier weg te moeten vreet aan me. Er is nog één ding waarover ik moet fantaseren.
Aan het ontbijt vraagt Léon wat ik nog graag wil zien.
"The big Blue", smeek ik.
Blauwe vinvissen zijn de grootste zoogdieren ter wereld. Ze kunnen zo groot worden als een Boeing 737. Als ze hun mond opensperren kan er een vrachtwagen naar binnen. Maar ze leven van de allerkleinste zeediertjes, krill, die alleen voldoende voorkomen op plekken waar koud en warm zeewater botst. Waar koude en warme golfstromen elkaar ontmoeten of waar koud water vanuit kilometers diepe zeetroggen omhoog komt. Zoals in de Golf van Californië. Ze zijn erg moeilijk te benaderen. Behalve groot en snel, zijn ze zeldzaam en schuw. Door de walvisjacht is hun aantal gedecimeerd en blijkbaar is hun collectieve geheugen goed.
Ik vrees een afwijzend antwoord van Léon, maar weer belooft hij mijn droom uit te laten komen.
Footprint
Ik ga alleen op weg met kapitein Kiki. Het wordt een stille tocht, omdat we elkaars taal niet spreken, maar ook omdat al onze aandacht uitgaat naar de zee, die ergens een groot geheim verbergt. Als iemand een Blauwe Vinvis weet te vinden is het Kiki wel. Maar vandaag lijkt hij geen geluk te hebben. Al uren zoeken we de golf af. Zeeleeuwen, dolfijnen, Gewone Vinvissen zijn we al tegengekomen. Maar 'big Blue' is nergens te bekennen. Zal het laatste geheugenkaartje van mijn camera dan leeg blijven?
Het is al middag als Kiki opeens opveert en de panga doelbewust naar een ver punt ergens in de watervlakte stuurt. Hij wijst, maar ik zie niks. Hij wijst opnieuw en dan zie ik de metershoge sproei ook. Maar één keer en dan niks meer.
Even later legt Kiki de boot stil en wijst naar het wateroppervlak. Mijn hart maakt een sprongetje als ik de enorme footprint herken. Aan de bijna ronde 'spiegel' in het water zie ik dat hier een gigantische walvis de diepte in is gedoken. Met de laatste klap van zijn staart heeft hij als het ware een afdruk in het wateroppervlak achtergelaten.
Opnieuw hoor ik het zuchtend proestende geluid van een uitademende walvis. Het is een fontein op toch nog wel honderd meter van ons af. Vlak onder de waterspiegel zie ik een enorm grijsblauw lijf. Blue draait op zijn zij en spert zijn mond wijd open. Zijn onderkaak rekt uit als een accordeon. Zo hapt hij in één keer duizenden liters water met daarin honderden kilo's krill naar binnen. Jacques Cousteau, hoe vaak heb jij dit in je leven gezien?
Beeldvullend
De blauwe schaduw wordt groter en groter. Beeldvullend. Hij komt recht op me af. Hij komt recht op me af! Zonder ook maar enige beroering glijdt hij onder de piepkleine panga door. Als hij nu opduikt, ga ik Jonas achterna. Natuurlijk duikt hij niet op. Hij weet dat wij er zijn en wat hij met een simpele staartbeweging kan aanrichten. Pas aan de andere kant van het bootje komen zijn ademgaten net boven water. Mangaten zijn het; als ik erin sprong, zou hij me als een snotje uitniezen.
Blue draait en kijkt me recht aan. Tot in mijn ziel gaat zijn blik. We vertellen elkaar het verhaal van ons leven, beloven elkaar nooit meer te vergeten.
Ik tel mee als de walvis zich klaarmaakt voor zijn duik. Eén keer ademhalen, twee keer, de derde keer heel diep en dan de klap van de machtige staart. Hij zwaait en verdwijnt in de diepte.
Door mijn tranen zie ik dat Kiki bleek is weggetrokken. Hij legt zijn hand op zijn hart en veegt zijn voorhoofd af. "That was close", is het eerste Engels dat ik van hem hoor. Mijn camera ligt vergeten op de bodem van de boot.