Tot op heden is deze vraag nog een discussiepunt in de maatschappij. Homo’s zijn in de minderheid, maar past homoseksualiteit daarom ook meteen in de categorie ‘afwijkend gedrag’?
Dit schrijven is geen vrijbrief voor het bestempelen van homoseksualiteit als psychische afwijking, integendeel zelfs, maar om het aanbrengen van kanttekeningen wat betreft het hele diagnostische bestel. Als er over een paar jaar ADHD’ers op hun strepen gaan staan, is dat dan ook ineens een sociaal geaccepteerd fenomeen? Word je binnenkort met alle egards onthaald als je even recreatief in je polsen snijdt? Als men het stempelkussen wat psychiatrische diagnostiek heet zo beschouwt en niet achteloos labiele mensen in hokjes stopt, wordt het voor mensen die wél ‘psychisch ziek’ zijn een stuk toegankelijker om te leven, want behalve de emancipatie van homoseksuelen staat de (h)erkenning van en binnen de psychiatrie ook nog in de kinderschoenen.
Psychiatrische aandoening
Is homoseksualiteit een sociaal geaccepteerde psychische afwijking? Tot het jaar 1973 nog wel, volgens het Diagnostical and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), een Amerikaans handboek dat haast wereldwijd de standaard is om psychiatrische diagnostiek toe te passen. De American Psychiatric Association, kortweg APA, is een consortium van psychiaters, psychologen en epidemiologen die samenkomen om deze handleiding voor het gebruik van diagnostische termen samen te stellen. Nadat homoseksualiteit als ziektecategorie uit het naslagwerk was doorgestreept, werd het vervangen door de categorie seksuele gerichtheidsstoornis, waarop tot 1987 de term ego-dystone homoseksualiteit in het handboek prijkte. Hoewel die stoornis uit de DSM verdween, werden benamingen als geslachtgerichtheidsstoornis en diverse seksuele stoornissen gehandhaafd.
Homoseksuelen weten dat 'onze' geaardheid géén ziekte is. We zijn in de minderheid; wordt ons gedrag daarom als afwijkend bestempeld? Om te voldoen aan de criteria voor psychische stoornissen worden zeven classificaties gebruikt: bovenal moet het gedrag dat vertoond wordt uitzonderlijk of sociaal afwijkend zijn. Het gedrag betreft een foute perceptie of interpretatie van de werkelijkheid. Gevaar (voor het eigen leven of dat van anderen) hoort ook bij deze criteria, evenals een aanzienlijk emotioneel lijden en ongepast of contraproductief gedrag. Fikse bewoordingen als je bedenkt dat homoseksuelen ook tot deze categorie behoorden. Maar een kleine meerderheid van de APA heeft zich ten tijde van de antipsychiatrische beweging, vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw, de hoek in laten drukken om politieke en maatschappijkritische redenen. “Homo’s horen gewoon bij de maatschappij, dus hoeven ze ook niet als afwijking bestempeld te worden”, was het devies. Dat kenmerkt ook de roerige tijden van de antipsychiatrie: ‘psychische stoornissen’ bestaan niet, zij zijn enkel een gevolg van de kapitalistische maatschappij, dus hoefden patiënten niet behandeld te worden. Niet alle artsen waren het eens met de beslissing om homoseksualiteit uit de DSM te halen, sommigen waren namelijk van mening dat de wetenschappelijke bewijzen van het ontstaan van de homoseksuele geaardheid aan de kant waren geschoven en ze zich lieten leiden door politieke overwegingen. Wat wel wetenschappelijk vaststaat, is dat mensen die op hetzelfde geslacht vallen overwegend vaker zelfmoord plegen, een groter risico lopen om een eetstoornis te ontwikkelen en vaker emotioneel lijden, zoals aan angst of depressie. Maar is dat dan een ‘symptoom’ van de homoseksualiteit of gaan ze gebukt onder stigmatiserende opvattingen betreffende hun seksuele geaardheid? Dat de vooroordelen, discriminatie en pesterijen op die manier hun tol eisen aan de minder stabiele homoseksuele man?
Freud's opvatting
Sigmund Freud (1856-1939), een van de grondleggers van de hedendaagse psychodynamische behandelmethode, dacht dat biseksualiteit een normale ontwikkeling in het leven van eenieder was. Iedereen gaat door zo’n fase en uiteindelijk komen de meeste mensen tot een heteroseksuele levensstijl. In een beroemde brief van een bezorgde moeder voorzag Freud haar van de volgende repliek: “In uw brief met de vraag om uw zoon te helpen, veronderstelt u dat ik homoseksualiteit kan afschaffen en van hem een heteroseksueel kan maken. Mijn antwoord is dat we niet kunnen beloven datgene te bereiken. In een bepaald aantal gevallen zijn de verwoeste kiemen van heteroseksuele tendensen te herstellen – die in iedere homoseksueel zit – geslaagd, maar in de meerderheid van de gevallen is het niet meer mogelijk. Het is een kwestie van de kwaliteit en de leeftijd van het individu. Het resultaat van de behandeling kan niet worden voorspeld.”
Ondanks dat Freud nog steeds in de volksmond als het toonbeeld van psychiatrie wordt gezien, heeft hij veel kritiek te verduren gekregen. Hij is bekend geworden met de zogeheten psychische structuren die ieder mens beschikt, ofwel idenditeit (‘Ik wil het en ik wil het nu’), het ego (dat realistische manieren verzint om met onze kinderlijke drang overweg te gaan) en het superego (ons moreel geweten, de sprinkhaan bij Pinokkio, om het maar even aanschouwelijk te maken). Volgens critici een poëtische benadering van persoonlijke conflicten. Maar om hem heen kunnen we niet; iedereen gebruikt wel eens termen als verdringing en ego. Ook heeft iedereen meer dan eens een Freudiaanse verspreking gemaakt, maar veel van zijn theorieën zijn compleet achterhaald en (om maar in het classificatiemodel te spreken) een onjuiste perceptie van de werkelijkheid.
Ambivalent
Het tegenstrijdige is dat er wel een biologische verklaring voor homoseksualiteit is. Hersenen van een homoseksueel zouden licht afwijkend zijn en meer vrouwelijke kenmerken hebben. Het zou dus kunnen dat er daardoor verschillen in denken, seksuele oriëntatie en cognitieve functies zijn. Anderen denken dat homoseksualiteit ontstaat doordat er enkel testosteron tijdens de embryonale ontwikkeling ontstaat, maar niet bij de foetale ontwikkeling.
We zijn het eens dat homoseksualiteit geen ziekte is: waarom worden bijvoorbeeld travestie, voyeurisme, exhibitionisme en SM nog wél als afwijkend beschouwd? Is het omdat zij, in tegenstelling tot de homo’s, niet de barricaden op zijn gegaan? Is het omdat mannen in een jurk voor velen nóg wanstaltiger zijn dan twee seksende mannen? Is het omdat de doktoren die tot de APA behoren geen ruggengraat hebben en zomaar, als het lastig wordt, 180 graden draaien? Hieruit blijkt maar weer dat in de wereld van bebaarde en bebrilde mannen met Tommy Hilfiger-spencers, gele kaki-broeken en een designerbril seksualiteit nog steeds een taboe is. Het schrijnende is dat velen daarmee in het rijtje religiewaanzinnigen en onwetenden terecht komen. Veelal strenggelovige artsen – waarom zouden religieuze overwegingen überhaupt mee mogen tellen? – beschouwen homoseksualiteit nog steeds als geneesbaar en dat moet maar voor eens en altijd naar het land der fabelen worden gestuurd.
DSM
APA