Het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam in Nederland langzaam op gang. Ik ga een beeld schetsen hoe het verzet zich in de loop van de oorlog heeft ontwikkeld. Dit zal ik doen in verschillende delen. Ik ben begonnen een algemeen beeld schetsen van de Tweede Wereldoorlog. Daarna heb ik het gehad over het begin van het verzet en het symbolische verzet. Vervolgens ging ik in op het polemisch verzet. Hier vertel ik wat over defensief verzet. Ten slotte zal ik wat vertellen over het offensief verzet. 

Defensief verzet

 Hiermee komen we bij de onderduikers. Vanaf het begin van de Duitse bezetting zijn er mensen geweest die zich probeerden te verbergen voor de Duitse bezetters. Eerst waren dit Duitse Joden, maar vrij snel ook krijgsgevangenen. Velen waren op de vlucht, zij hadden valse papieren nodig en mensen die de weg kenden.

Er waren twee belangrijke ontsnappingslijnen, beide opgericht door Belgen met een betrouwbaar netwerk door heel België.

In de winter van 1940-1941 kwamen de eerste gevluchte Franse krijgsgevangenen in Limburg. Na de capitulatie werden ze naar Duitsland gevoerd en in kampen opgesloten. In Limburg en Brabant zijn deze vluchtelingen goed geholpen, ze kregen voedsel, onderdak en kleding. Zodra het mogelijk was werden ze over de Belgische grens gebracht en overgegeven aan de verzetsgroepen. Deze hulp aan Franse krijgsgevangenen is het begin geweest van de illegale activiteiten in het zuiden. Veel katholieke priesters hebben zich in het bijzonder ingezet.

Ook aan bemanningen van Amerikaanse en Engelse gevechtsvliegtuigen is van het begin af aan hulp verleend, ondanks het feit dat daar de doodstraf op stond.

Dan het onderduikerswerk voor de Joden. Voor Hitler was de uitroeiing van de Joden even belangrijk als het winnen van de oorlog. De Jodenvervolging was geen vervolging van individuen maar een groepsvervolging. Het was er een van alles verterende haat. Op 29 april 1942 werden de Joden gedwongen de gele Davidster te dragen. Deze Jodenster was een voorbode van razzia’s en deportaties, moord maar ook het verzet hiertegen.

Dat van de 140.000 Joodse Nederlanders er nog 20.000 de oorlog hebben overleefd is mede te danken aan diegenen die hen hielpen onderduiken.

Een andere groep die hulp nodig had bij onderduiken waren de mannen tussen de 19-45 jaar. Zij werden verplicht te gaan werken in de Duitse oorlogsindustrie. Om de bevolking in de bezette gebieden te controleren hadden de Duitsers een systeem opgezet. Iedere Nederlander vanaf 14 jaar en ouder diende zich te kunnen identificeren met een persoonsbewijs, met daarop je naam, adres, handtekening, foto en vingerafdruk. Was je Joods dan kreeg je tweemaal de zwarte letter J in je persoonsbewijs gestempeld. Ook had elke Nederlander een distributiestamkaart waar ook weer naam en adres op stonden. Met zo’n kaart konden bonnen verkregen worden voor levensmiddelen, textiel en andere levensbehoeften.

Het verzet had hier verschrikkelijk veel werk mee, alles moest immers worden vervalst of gestolen. Begin 1944 waren er zoveel vervalsingen in omloop dat de hele registratie van de Duitsers vrijwel waardeloos was geworden. De Duitsers bedachten iets als tegenmaatregel. Er werd een nieuwe distributiestamkaart ingevoerd, alleen geldig in eigen district. Iedereen moest deze nieuwe kaart in de plaats van inwoning afhalen. Op het bewijs werd dan een zegel geplakt met hetzelfde nummer als op de kaart. Duitsers en NSB’ers hielden toezicht. Het verzet kwam ook met een antwoord, ze kraakten de kluis van het gemeentehuis in Tilburg en maakten 105.000 zegeltjes buit. Er waren 6000 gestempeld voor Tilburg; de rest was blanco en kon voor andere gemeenten worden gebruikt. Zo werd ook dit systeem ondermijnd.

Hoe kwamen mensen terecht in het verzetswerk? Het is niet zo dat mensen op zoek gingen naar verzetswerk, het werk vond hen. Eigenlijk ontstond het meer uit een bepaalde vorm van fatsoen en niet direct vanuit moed. Heulen met de bezetter, dat deed je niet. Dus kon je niet anders. Wanneer er iemand op je pad kwam die in nood was, dan hielp je hem, hoe gevaarlijk het ook was. Dit begon klein maar groeide langzaam, eerst “dicht bij de deur”, maar omdat alle groepjes het werk niet meer aankonden werd het later landelijk gecoördineerd.

Uiteindelijk ontstond er de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en een grote vervalsingcentrale voor persoonsbewijzen.

In augustus 1943 kwamen de LO-leiders in contact met de eerste Knokploegen. Wie moest onderduiken, moest geholpen worden, was de stelregel van de LO. Aan de behoefte aan bonnen en valse papieren werd voldaan door de Knokploegen. Zij pleegden op instellingen als distributiekantoren en de gewestelijke arbeidsbureaus overvallen. Er ontstond een samenwerkingsverband tussen de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de Landelijke Knokploegen(LKP). Eind 1944, toen de verzetsorganisaties op bevel van de Nederlandse regering in Londen werden gebundeld, waren de Knokploegen al voor een groot deel overgeschakeld op sabotagewerk. Om een beeld te schetsen, in september 1944 telde de KP al ongeveer 1500 full-time medewerkers.

Het verzet werd financieel gesteund door de regering in ballingschap en de Nederlandse regering in Londen. Tussenpersoon was bankier Raymond Scheyven. Onder de schuilnaam ‘Socrates” richtte hij een organisatie op die als doel had geld bijeen te brengen en te verdelen. Dat geld werd verkregen uit bij particulieren gesloten leningen. Op deze wijze is tweehonderd miljoen frank bijeengebracht. Zo heeft het verzet ervoor gezorgd dat ongeveer 200.000 Belgen en 350.000 Nederlanders niet als werkkracht aan de Duitse oorlogsindustrie hoefden mee te werken. 

 

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in