Oorlog in Griekenland bepaalde voor een groot deel de loop van de economische, politieke en sociale geschiedenis van het land. Iedereen wist hoe cruciaal de oorlog was, voor een individu maar ook een stad of staat. Voor een man was het iets om te laten zien hoe dapper hij was of om roem te halen voor zichzelf, of voor het land.
Oorlogvoering, vooraf
Bodes kwamen aan in de stad om te vertellen dat er oorlog zou komen. Het nieuws verspreidde door de stad. Er werd bepaald of er wordt meegevochten. Zo ja, dan werd er een strategie bedacht. Er waren weinig dingen te doen. Als de vijand er al aankwam, kon je in eigen land blijven wachten om ze bij de grens of bij een open veldslag af te maken. Ze konden natuurlijk ook zelf het initiatief nemen om aan te vallen. In dat geval gingen ze naar de vijand of een plaats waar ze de vijand tegen konden komen. Grieken hadden een vrij offensieve (aanvallende) instelling om de volgende redenen: de schande van het in rook op zien gaan van landerijen, bezittingen, heiligdommen en graven; het opgesloten zitten tussen de stadsmuren; en de traditie van ridderlijk strijden door de vijand niet te ontlopen. Dus: de oorlog brak uit en er werd aangevallen. Alle mannen die in aanmerking kwamen voor het leger moesten zich melden voor de veldtocht, met eigen wapens. Zelden werden er wapens uitgedeeld aan armen. De meeste stadstaten wilden zwaargewapenden/hoplieten in het leger. Zij hadden meer wapens dus waren sterker. Lichtgewapenden (boogschutters, slingeraars en speerwerpers) werden vaak gebruikt tot aanvulling van het leger. Of ze werden gehaald van plaatsen waar ze specialisten hadden (als huurlingen): boogschutters van Kreta, slingeraars van Rhodos en speerwerpers uit (het cultureel wat achtergebleven) West-Griekenland. De infanterie speelde altijd een belangrijke rol. De cavalerie kwam door de jaren heen wel, maar was toch nog lager in status.
De veldtocht
Bij het aanbreken van de dag verzamelden zich vele mensen op het terein buiten de stad, gewapende en ongewapende mannen. Hoplieten zochten hun afdeling samen met hun wapendragers. Er werd afscheid genomen en de hele stoet vertrok. Er was een speciale opstelling, afdeling bij afdeling. Vaak waren er ezels mee om voorraden te dragen.
Iedereen liep behalve de rijke burgers – die een paard hadden – en de cavalerie (als die er al was). Maar die stegen ook af op slechte wegen om de paarden zonder hoefijzers te sparen voor de slag.
Ze hadden enkel voedsel mee voor de tijd van enkele dagen. Daarna moest het geregeld worden.
Als iemand niet meewerkte, werd die gestraft met stokslagen of moest die een lange tijd staan met een zware last. Voor voedsel werd vaak geld meegenomen. De rijkeren namen meer mee dan de armen. Elke hopliet had vaak een molen mee om graan mee te malen. Soms werden er bodes vooruit gestuurd om in een stad of dorp een markt aan te roepen, zodat de troepen daar eten konden kopen. Als ze weigerden, plunderde het leger gewoon de stad of het dorp. Toen de legers in het vijandelijke gebied aankwamen, begonnen ze met plunderen en vernietigen. Vaak had de bevolking dit door en waren ze binnen de stadsmuren gevlucht, of naar de bergen.
Ze gingen twee aan twee op de vijand af.
Bijna bij de vijand
Er werd een opstelling gemaakt, een falanx. Eerst werd er beslist worden hoe ze moesten opstellen. Meestal kwamen de sterksten voor, de zwaksten in het midden en de veteranen helemaal achteraan.
Een hopliet had vaak een breedte van anderhalve meter, één meter voor het schild en een halve voor zijn speer. Zo had je met achtduizend hoplieten op een rij al een breedte van een kilometer(!).
Elk leger had vaak een eigen teken. Dit stond op de schilden. Men kon ook vaak de officieren herkennen, omdat die vaak bij de opperbevelhebber stonden. Gemiddeld was een derde van het leger officier.
Ten Aanval!
De slag zou beginnen als de krijgstrompet werd beblazen. Deze trompet was een lange buis die steeds groter werd. De legers gingen in marstempo richting de vijand, niet rennend. De trompet had ook nog als taak om sommige seinen uit te voeren, zoals het tempo, het afblazen van de aanval of om een bepaalde afgesproken manoeuvre uit te voeren. Vaak liepen de legers niet recht. Daarom stopten ze zo nu en dan om de legers weer op één lijn te krijgen, soms stuurden ze mensen mee om het ritme te geven. In de voorste rij was de speer vaak al naar beneden gezet. Tijdens het oprukken, werd vaak ook gezongen, naar de belangrijkste god. In de laatste meters werd vaak gerend, soms was het geseind, maar meestal deden de soldaten dit zelf.
Het gevecht begon en er werd gestoken met de speren, eerst onderhands, om onder het schild te steken, dan weer bovenhands, om in de hals of gezicht te steken. Als iemand in de voorste rij neerging, vulde iemand uit een rij erachter de plaats op. Gewonden werden alleen weggehaald als het hele belangrijke mensen waren, zoals de opperbevelhebber.
Na de slag
Na de slag zag het veld er niet fris uit, overal lag bloed. Er lagen wapens, op de grond, in iemands handen, of in iemands lichaam. Er lagen gebroken speren, verbrijzelde schilden en nog veel meer. Vrienden en vijanden lagen naast elkaar. De gewonden van de verliezers werden krijgsgevangen gemaakt of vermoord. De eigen gewonden werden verzorgd, de doden werden begraven en de dode vijanden werden beroofd.
Vaak kwam de volgende dag de opperbevelhebber om een wapenstilstand te vragen, om hun doden ook te begraven. Dit werd altijd goedgekeurd. De doden werden vaak net buiten het slagveld begraven. Krijgsgevangenen werden losgelaten voor losgeld, of werden tot slaaf gemaakt.
Grieken in oorlog: veldtochten en veldslagen in het klassieke Griekenland – Henk Singor
Homerische helden: oorlogvoering in het vroege Griekenland – Henk Singor