De kerntaak van een geschiedkundige is het verleden onderzoeken. Hij of zij beschrijft het verleden en geeft een weloverwogen verklaring voor een verschuiving of fenomeen. Hierbij beschikt deze over literatuur en bronnen. Het lastigste voor een geschiedkundige is hoe bronnen benaderd moeten worden. Hoe neutraal is een bron? Welke positie neemt de auteur in? De benadering van een bron wordt ook wel bronnenkritiek genoemd en in dit korte artikel wil ik aan de hand van een aantal uitspraken uit de inleiding van het enorm lezenswaardige boek “De Atlas van afgelegen eilanden” daar iets meer over vertellen.
Schalansky en de kaart die de waarheid geweld aandoet
De teneur van die uitspraken is dat kaarten ideologisch gekleurd zijn: “[dat mijn eerste atlas] ideologisch gekleurd was, bleek overduidelijk uit de wereldkaart, die zodanig over de dubbele pagina was verdeeld dat de Bondsrepubliek en de DDR op twee verschillende bladzijden lagen.”[i] Later merkt ze hierover op: “Sinds die tijd wantrouw ik de politieke wereldkaarten, waar de landen als kleurige handdoeken op de blauwe zee liggen. Ze verouderen snel en verraden nauwelijks meer dan wie over welke kleurvlekken tijdelijk het beheer voert.”[ii] Samengevat zegt ze dus eigenlijk, dat ze staatkundige kaarten door hun ideologische lading liever links laat liggen, omdat ze de waarheid geweld aandoen. Natuurkundige kaarten zijn in haar ogen eveneens twijfelachtig. Volgens haar zijn dat geen waarheidsgetrouwe weergaven, maar een (in haar woorden “vermetele”) interpretatie: “Natuurlijk leggen ook deze kaarten de natuurlijke wildernis aan banden door een genadeloze generalisering, die de grote verscheidenheid van de reële geografie reduceert, haar door plaatsvervangende tekens vervangt en erover beslist of een paar bomen al een bos opleveren en of een menselijk spoor als pad of landweg wordt geregistreerd. Zo is de snelweg op kaarten tegen de schaal indruisend breed, wordt een Duitse miljoenenstad door hetzelfde vierkantje aangegeven als een Chinese, en straalt een Arctische inham precies even blauw als een baai in de Grote Oceaan, omdat beide even diep zijn. De ijsbergen die zich in eerstgenoemde opstapelen, worden gewoon verzwegen.”[iii]
Werkelijkheid en interpretatie
Deze stellingen zijn niet alleen toepasbaar op de cartografie, maar ook op de geschiedenis. Zij wordt immers bedreven met bronnen die vaak geschreven zijn op een andere plaats en in een andere tijd. De toepasbaarheid van die bronnen was regelmatig voer voor discussie. Die discussie ging vooral over de waarheidsgetrouwheid van bronnen: kunnen bronnen een getrouwe weergave zijn van de werkelijkheid? Hierbij gaat het niet over falsificaties of over leugenachtige getuigenissen, maar over het fundament van kennis.
Empiristen meenden in deze discussie dat zintuigen gelden als de bron en als het fundament van kennis. Zintuigen tonen ons volgens empiristen namelijk de naakte werkelijkheid. Rationalisten meenden daarentegen dat het menselijke verstand het grootste fundament was.[iv] Volgens hen zouden mensen vanuit zichzelf en zónder zintuiglijke waarneming, verstandelijk kunnen redeneren.
Een (fictief) voorbeeld, ontleend aan ‘De constructie van het verleden’ van Chris Lorenz[v], doorbreekt deze tegenstelling en laat zien dat bronnen niet de objectieve werkelijk kúnnen tonen. Een persoon, met de naam Pierre, staat op 21 januari 1793 op een plein waar hij ziet dat een geboeide man wordt onthoofd met een guillotine. Hij verneemt van een andere toeschouwer dat het slachtoffer de ex-koning Lodewijk XVI was en ’s avonds schrijft hij erover in zijn dagboek: “Koning Lodewijk is vandaag door het gepeupel vermoord.” Een ander, Jean, reageert anders in zijn dagboek: “Burger Capet is vandaag door de beul terechtgesteld.” Tot slot is er een getuige, Jeannette, die schrijft: “Ex-koning Lodewijk is door middel van een guillotine onthoofd.”
Op eerste gezicht zou je zeggen dat Pierre en Jean subjectief zijn in hun oordeel. Deze auteurs zijn namelijk heel expliciet in hun getuigenis. Pierre heeft het over ‘Koning Lodewijk’ en hij vindt zijn dood onrechtmatig ('vermoord’). Jean spreekt over ‘Burger Capet’ en hij meent dat hij rechtmatig zijn eind vond (‘terechtgesteld’). De andere getuige, Jeannette daarentegen lijkt door haar neutrale taalgebruik juist objectief. Dat mensen haar objectief noemen komt omdat ze in haar waarneming niet omstreden is. Toch is ook haar getuigenis niet objectief. Waarom?
Zij geeft de gebeurtenis namelijk niet in haar totaliteit weer. Ze belicht in haar getuigenis slechts enkele aspecten en laat het overige buiten beschouwing. Met andere woorden is ze, net als iedereen(!), selectief in haar getuigenis. Met ‘onthoofding’ geeft ze een beschrijving van de dood van de ex-koning, maar geeft geen oordeel over de rechtvaardigheid ervan, zoals Jean en Pierre dat wel doen. Tevens selecteert ze in haar getuigenis wel het apparaat waarmee de ex-koning de dood vond (‘guillotine’), terwijl ze niets schrijft over de omstandigheden. Wie bediende het apparaat? Was er publiek bij?
De rol van taal
Het valt op dat de drie getuigen een compleet andere invalshoek hebben van dezelfde gebeurtenis. Dat wijst niet alleen op het subjectieve karakter van bronnen, maar ook op het feit dat objectieve waarneming onmogelijk is. Dat komt volgens Feyerabend omdat onze waarneming gestructureerd wordt door taal.[vi] Elke persoon ziet zodoende de werkelijkheid door zijn of haar eigen kader en geeft daar betekenis aan met eigen begrippen. In het bovenstaande voorbeeld doet het taalgebruik van Pierre bijvoorbeeld denken aan dat van een monarchist, terwijl dat van Jean revolutionair aandoet.
Hoe nu verder?
Een historicus moet er altijd bij stilstaan dat elke waarneming subjectief is. Dat inzicht opent veel deuren voor een onderzoek, zelfs als je een volledig eenzijdige bron bestudeert (zoals zestiende-eeuwse bederekeningen van de graaf van Zeeland). Het taalgebruik verraadt namelijk heel erg veel over het kader van de auteur van de bron (in het geval van de bederekening de rentmeester) en dat zegt veel over de belevingswereld of over de dagelijkse realiteit van de auteur.
Als je nu dit inzicht toepast op de uitspraken van Schalansky, vallen direct enkele zaken op. In het eerste citaat schreef ze dat ze staatkundige kaarten wantrouwt door hun ideologische invulling. Hiermee zegt ze terecht dat ook een kaart een subjectieve interpretatie is van de werkelijkheid. Aan de andere kant laat ze een enorme kans liggen. Ze zou een stap verder kunnen gaan en de kaarten kunnen zien als een blauwdruk van het kader van de (politieke keuzes van) de cartograaf. Ideologisch gekleurde kaarten zeggen namelijk heel veel over een heersend wereldbeeld.
Later merkte ze expliciet op dat kaarten slechts een interpretatie zijn van de werkelijkheid, waarbij gebruik wordt gemaakt van (min of meer) onrealistische generalisaties bij gelijkaardige fenomenen, zoals lijnen, symbolen en kleuren. Hier laat ze opnieuw kansen liggen. Omdat de kaarten onwaarheidsgetrouw zijn schrijft Schalansky ze min of meer af. In plaats van de kaart af te schrijven, zou ik de kaart juist willen onderzoeken. Ik zou juist willen weten wat erachter schuilt om, om met haar voorbeeld te spreken, een arctische inham, ondanks de aanwezige ijsbergen, precies even blauw in te kleuren als een even diepe baai in de Grote Oceaan.
Bronnen zijn dus altijd subjectief en dat komt door begripskaders. Meer dan dat, moet een historicus erbij stil staan dat zélfs het eigen kader subjectief is. Geschiedenis wordt daarmee een botsing tussen kaders. Paul Ricoeur spreekt wel van een dialoog tussen (het subjectieve van) het verleden en de historicus in het heden.[vii] De rol van de historicus wordt daarmee die van een debatleider, die (het kader van) het verleden laat spreken met het (kader van) heden.
P.S.: In dit korte stukje heb ik me door het beperkte aantal woorden enkel uitgesproken over bronnen. Historisch onderzoek stopt echter niet bij bronnenanalyse. Een historicus dient namelijk met behulp van literatuur ook altijd de historische context te scheppen rond de bron. Die context is nodig, onder meer om verbeelding mogelijk te maken.
[i]SCHALANSKY, De Atlas, 7.
[ii]Ibidem, 8.
[iii]Ibidem, 8-9.
[iv]LORENZ, De constructie, 29-32.
[v]Ibidem, 32-4.
[vi]Ibidem, 34.
[vii]RICOEUR, “Objectivité et subjectivité”, 35-7.
LORENZ, Chris, De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Amsterdam, Boom, negende druk, 2008.
RICOEUR, Paul, “Objectivité et subjectivité en histoire”, in: Idem, Histoire et vérité, Parijs, Seuil, 1955, 27-51.
SCHALANSKY, Judith (vert. Goverdien Hauth-Grubben), De atlas van de afgelegen eilanden. Vijftig eilanden waar ik nooit ben geweest en ook nooit zal komen, Utrecht, 2014.