De tussenstappen (zoals het voeren van succesvolle oorlogen en het hebben van religieuze functies) die nodig waren voor de Karolingen om in aanmerking te komen voor het koningsschap.
Via een aantal tussenstappen lukte het de Karolingen om in aanmerking te komen voor een eventueel koningschap. Hoe ging dit in zijn werk? De eerste stap was een poging om als hofmeier in het gehele rijk (ook in Acquitanië en Bourgondië) erkend te worden. Dit lukte echter slechts matig. Telkens als een der Karolingische hofmeiers stierf, waren er opstanden, waardoor voor diens opvolger het proces weer opnieuw kon beginnen.
De verdediging van het rijk
De tweede stap was het op zich nemen van de verdediging van het rijk. Eigenlijk was de hofmeier nu de oorlogsleider, hetgeen een koninklijke taak was. Het meest bekend werd Karel Martel, de verdediger tegen de invallen van de Moren, die hij in 732 te Poitiers wist te verslaan. Het aspect van de oorlogsleider werd nog duidelijker bij de zoon van Karel Martel, Pippijn III van Austrasië. Deze ging over tot expansie van het rijk in nauwe samenwerking met de missie. De missie was de voorbereiding en daarna vond de Frankische verovering plaats. Dit betekende dat de Karolingers niet alleen oorlogsleiders waren, maar dat zij nu ook een soort religieuze functie hadden. Zij waren immers beschermers van de kerk in de missiegebieden. Rond 735 waren de Karolingen feitelijk koning, maar zij misten de koninklijke waardigheid. Hierin kwam verandering. Karel Martel ging op grote schaal kerkelijk grondbezit aan machtigen schenken. Hierdoor verbond hij deze personen aan zich. Er ontstond in feite een nieuwe groep grootgrondbezitters die afhankelijk van de Karolingers werd.
De Frankische rijkskerk en de precaria verbo regis
Wat vond de kerk van het feit dat het kerkelijk grondbezit door Karel Martel aan hen werd ontnomen? Dit was vooral van belang omdat veel belangrijke kerkelijke bestuurders tot de Merovingische aristocratie behoorden. Voor wat de kerk betrof was de situatie als volgt. Er waren twee kerken. De Merovingische-, of Frankische rijkskerk, die in handen was van de Merovingische aristocratie en de missiekerk. Missionarissen stonden los van de Merovingische kerk en zij ontvingen Karolingische steun. Onder Karel Martel kwam de Frankische rijkskerk in opstand tegen het afnemen van hun grond. Karel Martel wist de tegenstand te overwinnen. De oplossing werd gevonden in de precaria verbo regis. Dit waren specifiek door de koning gedane verzoekschriften, die niet geweigerd mochten worden. Het was in feite een bevelschrift van de koning tot onteigening. Deze precaria werden echter slechts formeel door de koning gedaan. De koningen stonden namelijk zo onder invloed van Karel Martel, dat deze bepaalde wat de koning moest ondertekenen en welk kerkgebied weggegeven werd. Als men weigerde te gehoorzamen aan een bevelschrift werd gehoorzaamheid alsnog afgedwongen middels militair optreden. Dit militair optredenvond plaats uit naam van de koning, maar werd uitgevoerd door Karel Martel. Kerkgrond kwam zo dus in handen van aanhangers van Karel Martel.
De missiekerk
De Karolingers waren aloorlogsleiders, maar zij kregen nu ook een functie die te maken had met de religie. Zij konden immers beschikken over kerkelijk grondbezit. Ook de band van de Karolingen met de missiekerk versterkte dit religieuze aspect. De missiekerk was vooral werkzaam in verafgelegen streken als Oost-Europa, waar de mensen nog gekerstend moesten worden.Als de missiekerk eenmaal de mensen in een gebied bekeerd had, kwamen de Karolingen dat gebied militair bezetten. De missiekerk was dus een voorbode van militair ingrijpen en defunctie van oorlogsleider werd vermengd met een religieus aspect. De Merovingen echter waren hierdoor bijna alle religieuze gronden waarop hun koningschap gebaseerd was kwijtgeraakt en zij bleven vanaf dat moment alleen nog aan door hun sacrale achtergrond (vegetatiekoning).