Vanuit een perspectief denken is een noodzakelijk eigenschap om je te kunnen inleven in anderen, om in de samenleving te passen. We worden niet geboren met deze vaardigheid, deze vaardigheid moeten we aanleren.
Dit artikel gaat over de “theory of mind” (TOM). Theory of mind laat zich niet gemakkelijk vertalen naar het Nederlands dus omschrijf ik het eerst in het kort.
Mensen kunnen zich een beeld vormen van wat anderen zien, denken en weten en indirect ook wat anderen denken dat iemand ziet, denkt en weet op basis van beschikbare informatie. Met andere woorden: vanuit een perspectief denken. Het proces hierachter is wat we bedoelen met theory of mind. Omdat het een proces is van bewustwording, gebruik ik in deze tekst “het bewustzijn”.
Kinderen leren over “het bewustzijn” in 5 fases.
1. “het bewustzijn” bestaat
2. Heeft connecties met de fysieke wereld
3. Is anders dan de fysieke wereld
4. Kan voorwerpen of gebeurtenissen correct of incorrect weergeven.
5. Medieert tussen de interpretatie van de werkelijkheid en de emoties die worden ervaren.
1-3 volgen elkaar snel op. 4 en 5 laten langer op zich wachten
1. “Het bewustzijn” bestaat
Het eerste wat een kind moet leren is dat het bewustzijn echt bestaat. Eenmaal geleerd kunnen baby’s begrijpen dat mensen beïnvloed kunnen worden en dat voorwerpen niet beïnvloed kunnen worden. Baby’s en kleuters kunnen het voorspellen van andermans gedrag en zelfs het effect van emotionele status van iemand leren.
2. Heeft connecties met de fysieke wereld
Als je het bewustzijn als een zwarte doos die tussen omgevingsstimuli en gedrag zit, dan zou je kunnen zeggen dat in fase 2 het begrijpen van de input en output tussen mentale gebeurtenissen in de zwarte doos en fysieke fenomenen als gedrag, voorwerpen en gebeurtenissen. Je kunt voorwerpen en gebeurtenissen zien, horen, willen, vrezen etc. De kennis van de connectie tussen het bewustzijn en stimuli en gedrag is aanwezig in de 2 jarige, maar wordt indrukwekkender bij de 3 jarige.
Input: Een 3 jarige zou in staat moeten zijn om te weten dat wanneer het een voorwerp in een doos stopt, alleen iemand die het heeft gezien weet wat er in zit. Pas vanaf jaar 4 kan een kind onthouden wat de bron van de kennis is. Heeft iemand het gezien of gehoord.
Output:2-3 jarige kunnen actie en emotionele expressie voorspellen op basis van iets dat ze willen. Een kind kan voorspellen wat iemand gaat doen op basis van wat hij/zij geloofd zolang dit niet in conflict is met wat het kind weet dat waar is.=
3. Is anders dan de fysieke wereld
Het bewustzijn is iets anders dan stenen of het hoofd. Als je een 3 jarig kind verteld dat iemand een koekje heeft en iemand een koekje wil, dan weten ze welk koekje van de twee aangeraakt kan worden. Ze kunnen onderscheidt maken tussen denken en andere activiteiten. Ook zijn ze zich ervan bewust dat gedachten niet openbaar zijn. Ze zijn zich er ook van bewust dat ze dingen kunnen bedenken die niet echt zijn. Bijvoorbeeld monsters. Dit betekent niet dat ze er niet bang voor zijn, het monster probeerde ze namelijk wel op te eten. ( ook volwassenen zijn nog wel eens bang bij een horrorfilm)
4. Kan voorwerpen of gebeurtenissen correct of incorrect weergeven.
Vanaf deze fase begrijpen ze dat een mentale status een representatie is. Een 4-5 jarige weet dat een representatie niet echt hoeft te zijn. Dat het doen en laten wordt beïnvloed door wat iemand geloofd of weet. Als je een 3 jarige en een 4 jarige een snoeptrommel laat zien en vraagt wat er in zit zullen ze zeggen dat er snoep in zit. Als je vervolgens de trommel opent en er zitten potloden in, zal de 3 jarige zeggen dat ze dat altijd al had gelooft terwijl een 4 jarige begrijpt dat hij het mis had.
In deze fase begrijpen ze ook dat representaties van 2 mensen vaak in conflict zijn met elkaar. Ook begrijpen ze in deze fase dat 2 representaties niet altijd overeenkomen. Als een kind iemand ziet vallen, zou hij denken dat die persoon verdrietig zou zijn. àfysieke bewijs pijn. Wanneer die persoon lacht, zal het kind verward zijn. Een kind in fase 4 weet dat een situatie verschillende emoties kan oproepen. Bijvoorbeeld het kind probeerde te verbergen dat hij verdrietig was. Net als iemand verdrietig is, maar toch blij lijkt, begrijpt een kind ook dat een voorwerp er anders uit kan zien als het is.
5. Medieert tussen de interpretatie van de werkelijkheid en de emoties die worden ervaren.
Jonge kinderen begrijpen niet dat kennis die ze op hebben gedaan de perceptie kan beïnvloeden. Zo kan een kind zien dat een speelgoedgiraffe in een snoeptrommel wordt gedaan. Het kind weet dat er een giraffe in de snoeptrommel zit, maar begrijpt niet dat iemand die dit niet heeft gezien, dit niet weet. Oudere kinderen daarentegen begrijpen dat, door de beperkte informatie die iemand heeft, iemand zou kunnen zeggen dat er snoep in de snoeptrommel zit.
Cognitive development John H. Flavell, Patricia H. Miller, Scott H. miller
psychologen praktijk Oog